In deze Omgevingswet blogreeks lichten we een aantal uitspraken uit die onder de Omgevingswet zijn gedaan. Deze keer bundelen we interessante uitspraken van de maanden september en oktober in één blogreeks! Zo leest u in onderstaande blog onder andere over het toetsingskader bij een BOPA en wordt beoordeeld of gebruikmaken van de mogelijkheden van de Omgevingswet leidt tot’ salamitactiek’. Maar we trappen af met een uitspraak die u wellicht al voorbij heeft zien komen, maar die we simpelweg niet konden overslaan: de uitspraak over de AERIUS Calculator!
Er is veel om te doen geweest: emissiearme stalsystemen. Wij schreven over dit onderwerp al eerder er een blog. Ook in deze uitspraak van 4 september 2024 zijn deze stalsystemen onderwerp van discussie.
Het ging in deze zaak (ECLI:NL:RVS:2024:3356) om een natuurvergunning die in 2020 is verleend voor het uitbreiden en wijzigen van een varkenshouderij in Reusel. Er wordt bij de uitbreiding gebruik gemaakt van emissiearme stalsystemen, met een biologische combiluchtwasser die de ammoniakemissie met 85% zou reduceren. Het berekenen van de uitstoot bij emissiearme stalsystemen wordt gedaan met behulp van de Rav-emissiefactor. De rechtbank sluit zich aan bij de eerder gedane uitspraken over de onzekere reducties van deze emissiearme stallen, zie bijvoorbeeld deze uitspraak van de Afdeling uit 2022. De Rav-factor biedt ook in deze situatie volgens de rechtbank onvoldoende zekerheid dat de ammoniakemissiereductie wordt behaald. Omdat de emissiereductie onzeker is, kunnen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden niet worden uitgesloten. Omdat significante gevolgen niet uitgesloten kunnen worden, had een passende beoordeling (zoals genoemd in de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming) gemaakt moeten worden. Dat is niet gebeurd, waardoor de rechtbank het bestreden besluit vernietigt wegens strijd met de Wet natuurbescherming. De Afdeling constateert in hoger beroep hetzelfde.
Niks nieuws onder de (stikstof)horizon. Maar de Afdeling sluit deze uitspraak wel af met een opvallende overweging. Voor het berekenen van stikstofdepositie wordt gebruik gemaakt van de AERIUS Calculator, die om de zoveel tijd een update krijgt. Als het overgangsrecht van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet wordt toegepast, geldt de AERIUS Calculator uit 2023 op zaken die nog worden afgedaan onder het oude recht. In principe geldt dit overgangsrecht óók als de versie van 2024 beschikbaar is. De Afdeling stelt dat het gebruik van dit overgangsrecht haaks staat op het gedachtegoed van de passende beoordeling, die wordt gebaseerd op de beste wetenschappelijke kennis. Daarom past de Afdeling een uitzondering toe op de eerbiedigende werking van het overgangsrecht zoals opgenomen in de Aanvullingswet natuur Omgevingswet. Bij het beslissen op een aanvraag om een natuurvergunning die dateert van vóór 1 januari 2024, moet de AERIUS-Calculator worden gebruikt die op het moment van het nemen van het nieuwe besluit geldt.
In de uitspraak van 6 september (ECLI:NL:RBZWB:2024:6167) oordeelde de voorzieningenrechter voor het eerst dat een omgevingsvergunning mag worden ingetrokken. Voordat de kwestie over de ingetrokken vergunning begon, werd aan verzoeker een vergunning verleend voor het bouwen van een schuur onder de voorwaarde dat een reeds gebouwde schuur op zijn perceel verwijderd zou worden. In beroep zette de rechtbank een streep door deze voorwaarde, omdat zo’n voorwaarde niet aan de vergunning mag worden verbonden. Nadat de bouw van de schuur weer werd voortgezet, besloot het college de verleende vergunning in te trekken. De reden hiervoor was volgens het college dat de vergunning was gebaseerd op onjuiste of onvolledige opgave van feiten en gegevens.
Het college motiveerde dat hij op grond van artikel 18.10, vierde lid, van de Omgevingswet bevoegd was om de vergunning in te trekken. Dit artikel bepaalt namelijk dat het bevoegde gezag een vergunning geheel of gedeeltelijk kan intrekken in het geval dat de vergunning is afgegeven op basis van onjuiste of onvolledige opgave van gegevens. Die onjuistheid zag in dit geval volgens het college op het feit dat de bebouwde oppervlakte van het perceel door verzoeker verkeerd was opgegeven, nu uit werd gegaan van het slopen van de bestaande schuur. Nu de bestaande schuur uiteindelijk bleef staan, klopte de berekening niet.
Volgens de voorzieningenrechter kan een omgevingsvergunning worden ingetrokken wanneer het college kan aantonen dat aan de voorwaarden, zoals genoemd in artikel 18.10, vierde lid, van de Omgevingswet, is voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college tijdens de gehele procedure op de hoogte was van de onjuistheden, maar hier verder niets mee heeft gedaan. Dit maakte dat er te veel twijfel bestond over de vraag of vergunninghouder verweten kan worden dat hij een onjuiste opgave heeft gedaan van feiten en gegevens. Uiteindelijk oordeelde de rechter dan ook dat het gebrek tijdens de volledige heroverweging in bezwaar kan worden hersteld.
Op 15 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2024:5278) een uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit. De omgevingsvergunning geeft toestemming voor het verstoren, beschadigen of vernielen van voortplantings- of rustplaatsen van de gewone dwergvleermuis en de egel, voor de periode van 1 september 2024 tot en met 1 september 2029.
Verzoekers betogen allereerst dat ook andere diersoorten onderdeel moeten zijn van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter overweegt dat het onder de Wet natuurbescherming vaste rechtspraak is dat alleen diersoorten waarvoor een ontheffing is aangevraagd, bepalen waar het geschil over gaat. Diersoorten die niet zijn aangevraagd, worden daarom niet betrokken in bezwaar of beroep. De bepalingen uit de Wet natuurbescherming zijn onderdeel geworden van de Omgevingswet. Deze bepalingen zijn nagenoeg gelijk gebleven, en ook in de memorie van toelichting bij de Omgevingswet is geen aanknopingspunt te vinden dat de vaste rechtspraak niet meer van toepassing zou zijn. De voorzieningenrechter bepaalt daarom dat de andere soorten niet betrokken worden in dit beroep.
Verder stellen verzoekers dat er sprake is van een ‘salamitactiek’: omgevingsvergunningen worden opgesplitst om de vergunningplicht te omzeilen, terwijl die wel zou gelden als voor alle activiteiten tegelijk een vergunning zou worden aangevraagd. De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 5.7 van de Omgevingswet de aanvrager zelf bepaalt welke vergunning hij aanvraagt en er om die reden geen sprake kan zijn van een salamitactiek.
Op 29 oktober 2024 heeft de rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2024:5114) een uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (hierna: Bopa). De Bopa is verleend voor het realiseren van een sportschool in Grave. Een andere sportschool in Grave heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning en ook een voorlopige voorziening aangevraagd. De onderbouwing van het verzoek ziet onder andere op participatie, vluchtwegen, daglichttoetreding, parkeren en een onduidelijke aanvraag. De meest relevante onderbouwing ziet echter op de ladder voor duurzame verstedelijking. Kort gezegd houdt deze ladder in dat getoetst moet worden of de beoogde ontwikkeling niet zal leiden tot leegstand. Voor dat we dit verder bespreken, verwijzen we graag naar een zeer recente blog over de ladder voor duurzame verstedelijking onder de Omgevingswet.
De voorzieningenrechter oordeelt dat voor een Bopa een ander toetsingskader geldt dan voor de voorganger van de Bopa, de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning afwijken kon verleend worden als deze in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. Het bevoegd gezag moest zelf beoordelen of sprake was van een goede ruimtelijke ordening.
Een Bopa wordt getoetst aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, wat misschien slechts een klein verschil is met de toetst van een goede ruimtelijke ordening; in beide gevallen geldt er beoordelingsvrijheid.
Maar er is meer. Een Bopa moet namelijk ook getoetst worden aan (onder andere) de instructieregels voor omgevingsplannen. Als de Bopa in strijd is met een instructieregel, dan moet deze geweigerd worden. Een bevoegd gezag heeft dus nog steeds beoordelingsvrijheid of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, maar kan pas aan die beoordeling toekomen als is beoordeeld dat de Bopa in overeenstemming is met de instructieregels voor omgevingsplannen.
De ladder voor duurzame verstedelijking is zo’n instructieregel voor omgevingsplannen. Het college moet daarom volgens de voorzieningenrechter zelf toetsen of wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In deze situatie moet onder andere onderzocht worden of er behoefte is aan een nieuwe sportschool. Dit is niet door het college gedaan. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat geen toetsing aan de instructieregels voor omgevingsplannen heeft plaatsgevonden en dus niet kan worden beoordeeld of de Bopa geweigerd had moeten worden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe.