Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Participatie bij de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA)

In artikel 7.4 van de Omgevingsregeling staat een plicht voor de aanvrager van een omgevingsvergunning, bijvoorbeeld voor een BOPA (afwijken omgevingsplan), om bij de aanvraag aan te geven of de aanvrager aan participatie heeft gedaan, en zo ja, hoe de aanvrager aan participatie heeft gedaan en wat de resultaten daarvan zijn. Anders dan belanghebbenden in bezwaar en beroep vaak stellen, omvat dit vereiste dus geen verplichting voor de aanvrager om daadwerkelijk aan participatie te doen. Het is in beginsel vrijwillig. Het bevoegd gezag mag niet weigeren een aanvraag in behandeling te nemen of weigeren de vergunning te verlenen omdat er geen participatie is geweest. De bedoeling van artikel 7.4 is namelijk alleen om de initiatiefnemer te stimuleren om na te denken over participatie. Meer niet, tenzij gemeentelijk beleid wél verplicht tot participatie. Dat volgt ook uit de recente rechtspraak.

28 november 2024

Blog

Blog

Anders dan belanghebbenden in bezwaar en beroep vaak stellen, omvat dit vereiste dus geen verplichting voor de aanvrager om daadwerkelijk aan participatie te doen. Het is in beginsel vrijwillig. Het bevoegd gezag mag niet weigeren een aanvraag in behandeling te nemen of weigeren de vergunning te verlenen omdat er geen participatie is geweest. De bedoeling van artikel 7.4 is namelijk alleen om de initiatiefnemer te stimuleren om na te denken over participatie. Meer niet, tenzij gemeentelijk beleid wél verplicht tot participatie. Dat volgt ook uit de recente rechtspraak.

Gewezen kan worden op de uitspraak van de voorzieningenrechter bij de Rechtbank Gelderland van 23 augustus 2024 (ECLI:NL:RBGEL:2024:5749). Het uitgangspunt onder de Omgevingswet is, zo oordeelt de rechter, dat participatie door de initiatiefnemer bij omgevingsvergunningen vrijwillig is, maar dat de gemeenteraad gevallen kan aanwijzen waarin participatie een verplicht aanvraagvereiste is. Op zitting hebben verweerders verklaard dat de gemeente Rheden op dit punt niets heeft vastgelegd. Dat betekent dat vergunninghouder voor dit project niet verplicht aan participatie heeft moeten doen. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. Op zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat het festival al enkele jaren plaatsvindt. In het verleden werden informatiebijeenkomsten georganiseerd, maar daar was weinig belangstelling voor. Vergunninghouder is er daarom mee gestopt en volstaat nu met het versturen van een informatiebrief twee weken voor de aanvang van het festival. De rechter vindt het afdoende.

Een ander voorbeeld vormt de uitspraak van de voorzieningenrechter bij de Rechtbank Den Haag van 13 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:14503) Verzoekster betoogt dat de procedure onzorgvuldig is doorlopen, aangezien nauwelijks participatie heeft plaatsgevonden, terwijl dit volgens haar wel een uitgangspunt van de Omgevingswet is. Het college van B&W stelt zich op het standpunt dat participatie niet verplicht is voor de verlening van een omgevingsvergunning-BOPA. De rechter wijst op artikel 16.55, zevende lid, van de Omgevingswet, inhoudende: “De gemeenteraad kan gevallen van activiteiten aanwijzen waarin participatie van en overleg met derden verplicht is voordat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is, kan worden ingediend”. De gemeente Leiden heeft beleidsregels vastgesteld. Echter, in de beleidsregels is bepaald dat geen participatieplicht geldt bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning BOPA. Dus oordeelt de voorzieningenrechter dat de gemeenteraad geen lijst van gevallen van activiteiten als bedoeld in artikel 16.55, zevende lid, van de Omgevingswet heeft vastgesteld. Reeds daarom (en waarom nog meer?) kan geen sprake zijn van verplichte participatie, aldus de rechter. 

Beleid dwingt tot participatie

En wat nu als het beleid wel dwingt tot participatie? Daarvan was sprake in de uitspraak van de voorzieningenrechter bij de Rechtbank Gelderland van 29 augustus 2024 (ECLI:NL:RBGEL:2024:5928). Verzoekers voeren aan dat onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden. De rechter maakt duidelijk dat het uitgangspunt onder de Omgevingswet is dat participatie door de initiatiefnemer bij omgevingsvergunningen vrijwillig is, maar dat de gemeenteraad gevallen kan aanwijzen waarin participatie een verplicht aanvraagvereiste is. Dat is hier het geval! Echter, de wetgever heeft niet bepaald wanneer er (bij verplichte participatie) sprake is van onvoldoende participatie, aldus de rechter. De voorzieningenrechter neemt aan dat in die gevallen dat participatie verplicht is gesteld, de participatie wel enige betekenis moet hebben. Anders zou het verplicht stellen van participatie weinig zinvol zijn. Het hangt vervolgens af van de aard van het project en de impact op de omgeving wat er in redelijkheid aan participatie gedaan moet worden. Het is in eerste instantie aan het college van B&W te beoordelen of de initiatiefnemer in redelijkheid heeft kunnen volstaan met de verrichte participatie. Vervolgens stelt de voorzieningenrechter vast dat er een gesprek met direct omwonenden heeft plaatsgevonden en verder is er per e-mail contact met omwonenden geweest. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat gelet op de aard en inhoud van de verleende vergunning in dit geval voldoende. Dat dit, zoals verzoekers, stellen op hun initiatief was maakt dit niet anders; een gesprek is een gesprek.

De uitspraak in voorlopige voorziening van de Rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:10701) ging over een omgevingsvergunning voor het huisvesten van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Verzoekers stellen dat onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de initiatiefnemer in dit geval (in een ander geval niet?) voldoende aan participatie heeft gedaan. Hierbij is volgens hem van belang dat in de Omgevingswet geen eisen worden gesteld aan de wijze waarop aan participatie moet zijn vormgegeven. Nu er een informatieavond voor omwonenden is geweest en draagvlak geen voorwaarde is om een ontwikkeling mogelijk te maken, heeft deze bezwaargrond volgens de rechter geen redelijke kans van slagen.

De uitspraak in voorlopige voorziening van de Rechtbank Oost-Brabant van 29 oktober 2024 (ECLI:NL:RBOBR:2024:5114) handelde over een vergunning voor een sportschool. Verzoeker voert (o.a.) aan dat “met hem geen participatie heeft plaatsgevonden”. Het college van B&W wijst erop dat de vergunninghouder het document ‘Omgevingsdialoog’ heeft overgelegd. Aan omliggende bedrijven, waaronder het bedrijf van verzoeker, is een brief verzonden met informatie met het verzoek om bij vragen contact op te nemen. Er heeft dus wel een participatietraject plaatsgevonden, aldus de voorzieningenrechter. Vervolgens wijst de rechter op het feit dat in de Omgevingswet geen eisen worden gesteld aan participatie en dat de gemeente niet in beleid eisen heeft gesteld aan een omgevingsdialoog. Het versturen van een brief is volgens de rechter een (eenzijdig) begin van een dialoog. Hoewel beter was geweest om actiever informatie en meningen op te halen, ziet de voorzieningenrechter hierin echter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De (nog lopende) bezwaarfase leent zich volgens hem ook voor een uitwisseling van informatie en standpunten. Dat laatste is wel bijzonder; de bezwaarfase als ‘duizend-dingen-doekje’. Die fase beperkt zich evenwel tot het uitwisselen van standpunten tussen alleen de bezwaarmaker(s), het college van B&W en de vergunninghouder.

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.