Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Samenvatting advies over beëindiging subsidiëring bodemsaneringsprojecten

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft advies uitgebracht over wijziging van het Besluit Financiële bepalingen bodemsanering. Om de huidige aanpak van bodemvervuiling te versnellen wordt bepaald dat het besluit vervalt op 1 januari 2025 en dat in 2030 alle subsidies definitief worden vastgesteld, ook als een saneringsproject nog niet is afgerond. Ook in bepaalde andere gevallen kan de subsidie al definitief worden vastgesteld voordat de bodemsanering is afgerond. Het besluit is 7 april 2017 bekendgemaakt. Daarmee is ook het advies van de Afdeling advisering openbaar geworden.

7 april 2017

Wenselijkheid

In de toelichting staat dat de versnelling samenhangt met afspraken in een convenant en met andere wetten. Uit de toelichting zelf is echter niet af te leiden waarom de versnelling wenselijk is en ook haalbaar. De toelichting maakt daarbij ook niet voor alle gevallen en situaties duidelijk waarom subsidie niet langer zinvol is.

Vervaldatum

De Comptabiliteitswet schrijft voor dat subsidieregelingen in beginsel automatisch na vijf jaar vervallen. In dit geval is dat nadelig voor de effectiviteit van de subsidie, zodat bij wijze van compromis het besluit na acht jaar, in 2025, vervalt. De Afdeling advisering wijst erop dat de vervaldatum van een subsidieregeling in deze context niet per se ook de einddatum is. De bedoeling van de vervaldatum is om te verzekeren dat subsidies periodiek worden geëvalueerd. Als een kortere looptijd nadelig is, moet daarom mogelijk de voorkeur gegeven worden aan de gebruikelijke verlenging na vijf jaar boven definitieve beëindiging na acht jaar.

Minder subsidie voor niet afgeronde projecten

Projecten waarvoor het saneringsplan na 1 januari 2016 is goedgekeurd maar die begin 2030 nog niet zijn afgerond, krijgen nog slechts subsidie voor het afgeronde deel van het project. In die gevallen wordt achteraf dus minder subsidie verstrekt dan waarop volgens het eerdere verleningsbesluit gerekend mocht worden. Dat strookt niet met de subsidiebepalingen in de Algemene wet bestuursrecht en is ook gelet op het EVRM niet probleemloos. De looptijd van een eenmaal verleende subsidie kan wel worden beperkt als daar goede redenen voor zijn, maar als dat schade oplevert moet die worden vergoed. Bij verlening van nieuwe subsidies kan de looptijd wel beperkt worden.

Vaststelling subsidie niet afgeronde projecten

Ook in een aantal andere situaties maakt het besluit het mogelijk om het subsidiebedrag al definitief vast te stellen, terwijl het project nog niet is afgerond. In de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht wordt bij vaststelling gekeken of het project correct is uitgevoerd en of de verwachte kosten ook zijn gemaakt. Vaststelling voordat het project is afgerond past dan ook niet goed in die systematiek. Na vaststelling kan ook nauwelijks meer opgetreden worden als blijkt dat te veel subsidie is gegeven. Omdat de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht in zijn algemeenheid voldoende ruimte biedt om subsidies naar wens in te richten, lijkt het ten slotte ook niet nodig om over te gaan op vaststelling van de subsidie voordat projecten zijn afgerond.

Advies W14.16.0158/IV

Datum:

vrijdag 9 september 2016

Soort:

Algemene maatregel van bestuur

Ministerie:

Infrastructuur en Milieu

Vindplaats:

Staatscourant

Ontwerpbesluit tot wijziging Besluit financiële bepalingen bodemsanering in verband met een vervaldatum en het bevorderen van een goede uitvoering, met nota van toelichting.

Bij Kabinetsmissive van 28 juni 2016, no.2016001137, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging Besluit financiële bepalingen bodemsanering in verband met een vervaldatum en het bevorderen van een goede uitvoering, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit strekt er toe de subsidiëring van saneringsoperaties zodanig aan te passen dat wordt bijgedragen aan versnelde afronding daarvan. Hiertoe wordt onder meer voorzien in een moment waarop de regeling vervalt, in een einddatum waarop vaststelling van de subsidie moet zijn aangevraagd en in mogelijkheden om anderszins in bepaalde gevallen de subsidie vast te stellen voordat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend zijn verricht.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft opmerkingen over een deel van het ontwerpbesluit die van dien aard zijn dat zij adviseert het besluit niet vast te stellen dan nadat daarmee rekening is gehouden. De Afdeling merkt op dat de toelichting de wenselijkheid niet zelfstandig en niet voor alle gevallen motiveert. Daarnaast voorziet het ontwerp voor een aantal situaties in vaststelling van het definitieve bedrag aan subsidie, terwijl de activiteit waarvoor subsidie verleend werd, nog niet is afgerond. Dat leidt in een aantal gevallen tot lagere vaststelling dan waarop de verlening recht geeft en verhoudt zich ook overigens niet met de bepalingen over vaststelling van subsidie in Titel 4.2. van de Algemene wet bestuursrecht.

1.

Versnelling sanering bedrijfsterreinen

Het besluit bewerkstelligt dat met ingang van 1 januari 2025 het besluit geheel vervalt. Op dat moment aangevraagde subsidies kunnen nog worden verleend, maar alleen als uiterlijk eind 2023 een concreet saneringsplan is ingediend of een zogenoemde BUS melding is gedaan. De aanvraag tot vaststelling moet uiterlijk 1 januari 2030 zijn gedaan. Niet alleen de algemene regeling wordt zo versneld beëindigd, ook zullen de concreet bestaande aanspraken, zo nodig versneld, begin 2030 afgehandeld moeten zijn.

De nota van toelichting geeft als redenen hiervoor het Convenant Bodem en bedrijfsleven 2015,

(zie noot 1)

de komst van de Omgevingswet en de verplichting van artikel 24a Comptabiliteitswet 2001 om een horizonbepaling op te nemen in subsidieregelingen. Alle drie zijn te kwalificeren als formeel in de zin dat niet een zelfstandige onderbouwing wordt gegeven van de wenselijkheid, maar in hoofdzaak volstaan wordt met algemene verwijzing naar uitvoering van verplichtingen uit wet en convenant en naar de samenhang met de nieuwe Omgevingswet.

Het is echter van belang dat de toelichting ook in gaat op de achterliggende beleidsmatige wens de saneringen op deze wijze te versnellen. Daarvoor zou inzicht moeten worden geboden in de voortgang van de operatie als geheel, zoals wel af te leiden is uit andere stukken, en in de achtergrond van de keuze voor 2030 als laatste jaar.

(zie noot 2)

Tevens zou ingegaan moeten worden op de gevolgen voor de thans nog niet bekende (spoed)locaties

(zie noot 3)

en voor de vrijwillige saneringen. Uit artikel 3.3 van het Convenant blijkt dat de betrokken overheden hebben afgesproken te bewerkstelligen dat spoedlocaties in 2020 zijn gesaneerd, dat de risicos worden beheerst of dat dan tijdelijke beveiligingsmaatregelen van kracht zijn. De toelichting gaat echter niet in op de vraag of de doelstellingen van het convenant ook daadwerkelijk tijdig zullen worden gerealiseerd en in hoeverre dan subsidie niet meer zinvol is voor gevallen waarin risicos - mogelijk tot ver na 2030 - moeten worden beheerst of waarin tijdelijke beveiligingsmaatregelen van kracht zijn.

De Afdeling adviseert de toelichting in bovenbedoelde zin aan te vullen.

2.

Invoering van een vervaldatum

Het ligt in de rede een operatie ter sanering van bekende gevallen eindig te laten zijn.

(zie noot 4)

De vorm waarbij invoering van een vervaldatum op relatief korte termijn voorop staat is, naar het de Afdeling voorkomt, in overwegende mate ingegeven door de in artikel 24a van de Comptabiliteitswet 2001 opgenomen verplichting subsidieregelingen in beginsel slechts vijf jaar te laten gelden en uiterlijk 1 juli 2017 voorzien te hebben van een vervaldatum. De toelichting zet daarbij uiteen dat de beperkte looptijd uit oogpunt van effectiviteit aanmerkelijke nadelen heeft nu het kunnen wachten op een natuurlijk moment vanwege de complexiteit en de kosten voor de subsidieontvanger bij vrijwillige saneringen van groot belang is. Er is daarom naar een balans gezocht tussen een langere loopduur en de introductie van een vervaldatum, ingegeven door de wens te voorkomen dat de door de Comptabiliteitswet 2001 voorgeschreven procedure voor verlenging van de looptijd van het besluit moet worden doorlopen.

(zie noot 5)

De Afdeling wijst er op dat artikel 24a Comptabiliteitswet 2001 beoogt zeker te stellen dat periodiek heroverweging plaatsvindt van nut en noodzaak van subsidieregelingen en van betrokkenheid van de Tweede Kamer daarbij.

(zie noot 6)

Dit wordt bereikt door het tijdelijke karakter van subsidieregelingen voor te schrijven - een periode van vijf jaar - en verlenging afhankelijk te stellen van een voorhangprocedure. De verplichting periodiek te evalueren en te heroverwegen staat echter voorop. Het vierde lid van artikel 24a Comptabiliteitswet 2001 biedt dan ook nadrukkelijk de mogelijkheid van verlenging. Het ligt ook niet in de rede subsidieregelingen waarvan na evaluatie, heroverweging en voorhang het blijvende nut is gebleken tegen te willen gaan. De wens een verlengingsprocedure te voorkomen is op zichzelf begrijpelijk, maar moet in dit geval zorgvuldig worden afgewogen tegen het inhoudelijke nadeel van verminderde effectiviteit van de regeling als gevolg van de beperkte looptijd.

De Afdeling adviseert in het licht van bovenstaande te bezien of opneming van een reguliere looptijd van vijf jaar uitgaande van de mogelijkheid van verlenging na evaluatie de voorkeur verdient.

3.

Nadelige vervroegde vaststelling voor per 2030 niet afgeronde projecten

Het ontwerpbesluit bepaalt dat een aanvraag om vaststelling van subsidie na 1 januari 2030 niet meer kan worden gedaan. Dit betekent dat projecten waarvoor al subsidie is verleend, maar die nog niet zijn afgerond, voor die datum een aanvraag tot vaststelling in moeten dienen.

(zie noot 7)

De subsidie wordt dan vastgesteld over het uitgevoerde deel.

(zie noot 8)

Alleen als er al voor 1 januari 2016 een goedgekeurd saneringsplan was, worden de resterende saneringskosten gesubsidieerd op basis van de netto contante waarde van het nog niet uitgevoerde deel van de sanering.

(zie noot 9)

Voor andere gevallen geldt derhalve dat de eerdere vaststelling ook leidt tot lagere vaststelling dan waarop de verlening aanspraak geeft.

Het ontwerpbesluit is op dit punt in strijd met de hoofdregel van artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht: vaststelling geschiedt overeenkomstig de verlening. Weliswaar laat het tweede lid, onder a, van artikel 4:46 lagere vaststelling toe indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, maar daarbij heeft de wetgever niet het oog gehad op de situatie dat activiteiten niet konden worden voltooid omdat de regelgeving dwong de aanvraag tot vaststelling voortijdig in te dienen. Op het niveau van algemene maatregel van bestuur kan derhalve niet op deze wijze afgeweken worden van het stelsel zoals dat in artikel 4:46 Awb is neergelegd. Daarmee zou ook afbreuk gedaan worden aan het karakter van een rechtens afdwingbare aanspraak dat een beschikking tot subsidieverlening kenmerkt en welk karakter ook wordt beschermd door artikel 1 Eerste protocol van het EVRM.

(zie noot 10)

Dit klemt in het bijzonder voor saneringen die niet vóór 1 januari 2016 in een goedgekeurd saneringsplan waren opgenomen en waarvoor subsidie wordt verleend in de periode voorafgaand aan inwerkingtreding van dit besluit. Deze categorie heeft immers geen aanspraak op subsidie voor het onvoltooide deel van de sanering. De verplichting tot vaststelling voor 2030 gold in die gevallen ten tijde van de verlening echter nog niet.

(zie noot 11)

De keuze voor 1 januari 2016 als peildatum wordt daarbij in de toelichting niet gemotiveerd.

De Afdeling merkt op dat het gerechtvaardigd kan zijn te voorkomen dat langlopende subsidies nog vele jaren na beëindiging van het stelsel blijven bestaan. Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht laat bij verlening wel veel ruimte om de subsidie te beperken tot de gewenste gevallen. Voor zover het ontwerp is ingegeven door de wens nog te verlenen subsidies uiterlijk 2030 te laten eindigen kan deze ruimte daarvoor worden benut. Van subsidies die al zijn verleend zonder dat verlening voorziet in beperking tot 2030 kan bezien worden of de wenselijkheid van versnelde beëindiging zich in die gevallen in overwegende mate verzet tegen ongewijzigde voortzetting van de subsidie. Dan kan de verlening immers met toepassing van artikel 4:50, eerste lid, onder b, van de Awb worden aangepast. Eventuele schade die de subsidieontvanger lijdt doordat hij uitging van de mogelijkheid de activiteiten geheel of gedeeltelijk na 2030 uit te voeren, dient dan wel te worden vergoed (tweede lid).

De Afdeling adviseert af te zien van verkorting van de periode waarin vaststelling kan worden aangevraagd en te bezien of anderszins aanpassing van te verlenen en/of verleende subsidies wenselijk en mogelijk is.

4.

Vervroegde vaststelling in verband met beëindiging, overdracht en tussentijdse vaststelling

Het ontwerpbesluit beoogt in vier situaties mogelijk te maken dat de subsidie wordt vastgesteld voordat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend (volledig) zijn afgerond:

- in geval van beëindiging van projecten per 1 januari 2030 (artikel 21a, vierde lid, zie ook punt 3)

- in geval van overdracht van de sanering aan een coördinerend rechtspersoon (artikel 23a, eerste lid)

- in geval van overdracht aan een bestuursorgaan dat een gebiedsplan uitvoert (artikel 23b)

- in geval van tussentijdse deelvaststelling (artikel 23c).

De Afdeling heeft er begrip voor dat het wenselijk is in deze situaties een voorziening te treffen, maar is van oordeel dat vervroegde vaststelling niet in overeenstemming is met de systematiek van de Awb. Vaststelling is naar zijn aard bij elke subsidie aan de orde en wordt als zodanig geharmoniseerd door de bepalingen van Titel 4.2. van de Awb. Bij verlening van subsidie ontstaat een aanspraak op financiële middelen die voorwaardelijk is omdat de gesubsidieerde activiteit nog niet is verricht en het bedrag waarop recht bestaat (daarom) nog niet (exact) vaststaat. Bij vaststelling wordt de aanspraak onvoorwaardelijk en definitief en eindigt in beginsel de subsidieverhouding omdat gebleken is dat de gesubsidieerde activiteit correct is verricht. Hieruit volgt dat vaststelling naar zijn aard juist pas kan plaatsvinden na afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor subsidie verleend is.

(zie noot 12)

Het vaststellen van subsidie op basis van de netto contante waarde of de afkoopsom van de nog uit te voeren activiteiten staat hiermee op gespannen voet. In dit verband is het van belang dat de wetgever beoogd heeft vaststelling een definitief karakter te geven. Verlaging van de subsidie is daarna dan ook alleen nog maar mogelijk als - kort gezegd - de vaststelling evident onjuist was of als er feiten of omstandigheden blijken die het bestuursorgaan bij vaststelling niet had kunnen weten. Vijf jaar na vaststelling is de subsidie vrijwel onaantastbaar.

(zie noot 13)

Vervroegde vaststelling kan effectief optreden tegen onterechte of te hoog gebleken subsidie daarom aanmerkelijk bemoeilijken.

Evenals bij punt 3 geldt ook hier dat Titel 4.2. op het punt van de vaststelling een gesloten karakter heeft, maar op het punt van omvang, duur en inhoud van de subsidiabele activiteiten en de aan de subsidie te verbinden verplichtingen in zijn algemeenheid juist de nodige ruimte biedt om subsidiestelsels zodanig in te richten dat deze goed aansluiten bij hetgeen beoogd wordt. Ook op dit punt komt het de Afdeling voor dat het beoogde resultaat bereikt kan worden zonder gebruik te hoeven maken van vervroegde vaststelling.

(zie noot 14)

De Afdeling adviseert de onderdelen G, H, en I in het licht van bovenstaande te heroverwegen.

5.

Staatssteunaspecten

Vaststelling van de subsidie met het oog op beëindiging van projecten per 1 januari 2030 (artikel 21a, vierde lid) in geval van overdracht van de sanering aan een coördinerend rechtspersoon (artikel 23a, eerste lid) en in geval van overdracht aan een bestuursorgaan dat een gebiedsplan uitvoert (artikel 23b) geschiedt in afwijking van artikel 17 anders dan op basis van de werkelijke saneringskosten. De Afdeling wijst er op dat deze subsidies door de Europese Commissie goedgekeurde staatssteun zijn. De Europese Commissie heeft in de procedure die destijds is gevoerd om te komen tot goedkeuring van de steun de werkelijke kosten als uitgangspunt genomen voor haar besluit tot goedkeuring. (

zie noot 15)

Uit de toelichting blijkt niet of deze wijzigingen met de Commissie zijn besproken en wat het standpunt van de Commissie dienaangaande is.

Onverminderd het gestelde onder punt 4 adviseert de Afdeling de toelichting op dit punt aan te vullen en daartoe zo nodig met de Commissie in overleg te treden.

6.

Rechtsgevolg overschrijding wettelijke termijn vaststelling

De Afdeling merkt op dat het algemeen deel van de toelichting stelt dat niet naleving van de termijn voor aanvraag van vaststelling leidt tot verlies van de aanspraak op subsidie. Uit artikel 4:44, derde en vierde lid, van de Awb, volgt echter dat het gevolg van termijnoverschrijding is dat het bestuursorgaan een termijn kan stellen waarna ambtshalve kan worden vastgesteld. De artikelsgewijze toelichting op dit onderdeel is wel correct.

De Afdeling adviseert het algemeen deel van de toelichting aan te passen.

7.

De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen geen besluit te nemen dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W14.16.0158/IV

- In het opschrift, gelet op Ar 114 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, niet letten op artikel 24a van de Comptabiliteitswet 2001.

- In artikel 21, eerste lid, de zinsnede "uiterlijk binnen dertien weken" vervangen door: binnen dertien weken (of door: uiterlijk dertien weken).

- In artikel 21a, vierde lid, in lijn met 23a en 21a toevoegen: "in afwijking van artikel 17".

- In artikel 23b, vierde lid, de zinsnede "in plaats van de subsidiabele saneringskosten" schrappen.

Nader rapport (reactie op het advies) van 7 maart 2017

De Afdeling advisering van de Raad van State merkt op dat de toelichting de wenselijkheid van het ontwerpbesluit niet zelfstandig en niet voor alle gevallen motiveert. Tevens merkt de Afdeling op dat het ontwerpbesluit voor een aantal situaties voorziet in vaststelling van het definitieve bedrag aan subsidie, terwijl de activiteit waarvoor subsidie werd verleend nog niet is afgerond. Dat leidt in een aantal gevallen tot lagere vaststelling dan waarop de verlening recht geeft en verhoudt zich niet met de bepalingen over vaststelling van subsidie in Titel 4.2. van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling adviseert het besluit niet eerder vast te stellen dan nadat rekening is gehouden met de door de Afdeling gemaakte opmerkingen.

1.

Versnelling sanering bedrijfsterreinen

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert in de toelichting in te gaan op de achterliggende beleidsmatige wens de saneringen op deze wijze te versnellen. Daarvoor zou inzicht moeten worden geboden in de voortgang van de operatie als geheel, zoals wel af te leiden is uit andere stukken, en in de achtergrond van de keuze voor 2030 als laatste jaar. Tevens adviseert de Afdeling advisering in te gaan op de gevolgen voor de thans nog niet bekende (spoed)locaties en voor vrijwillige saneringen. Ook dient in de toelichting in te worden gegaan op de vraag of de doelstellingen van het Convenant bodem en bedrijfsleven tijdig zullen worden gerealiseerd en in hoeverre dan subsidie niet meer zinvol is voor gevallen waarin risicos - mogelijk ver na 2030 - moeten worden beheerst of waarin tijdelijke beveiligingsmaatregelen van kracht zijn.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering is in de nota van toelichting nader ingegaan op de beleidsmatige wens de saneringen op deze wijze te versnellen en op de gevolgen voor de thans bekende (spoed) locaties en vrijwillige saneringen. Met de wijzigingen in het ontwerpbesluit, waaronder het opnemen van een vervaldatum en het opnemen van de verplichting in de verleningsbeschikking dat de sanering voor 1 januari 2030 moet zijn afgerond en dat de aanvraag tot subsidievaststelling voor 1 januari 2030 moet zijn ingediend wordt de urgentie tot sanering verhoogd. Tevens kan een efficiëntere inzet van kennis en expertise in de begeleiding van saneringen in een beperkte periode op juiste wijze plaatsvinden.

Tevens is in de nota van toelichting ingegaan op het realiseren van de doelstellingen van het Convenant Bodem en Bedrijfsleven en op de vraag hoe om te gaan met subsidie voor gevallen waarin risicos - mogelijk na 2030 - moeten worden beheerst of waarvoor tijdelijke beveiligingsmaatregelen van kracht zijn. Hierbij geldt dat bij het invoeren van een einddatum voor het afronden van de sanering ook voor deze saneringslocaties de aanpak zoveel mogelijk voor 2030 plaatsvindt met als insteek een stabiele eindsituatie die aansluit bij een efficiënt beheer van de bodem en de ondergrond.

2.

Invoering van een vervaldatum

De Afdeling advisering adviseert om te bezien of opneming van een reguliere looptijd van vijf jaar uitgaande van de mogelijkheid van verlenging na evaluatie in plaats van een looptijd tot 1 januari 2025 de voorkeur verdient.

In de nota van toelichting is nader onderbouwd dat het vervallen van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering binnen vijf jaar na inwerkingtreding van dit ontwerpbesluit, gelet op de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend afbreuk doet aan de effectiviteit van die regeling. Door het opnemen van een vervalperiode van acht jaar hebben de bedrijven rechtszekerheid dat voor de saneringen nog subsidie kan worden verstrekt tot 1 januari 2025. Dit is nader toegelicht in de nota van toelichting.

Hierbij is gebruik gemaakt van de mogelijkheid, die artikel 24a van de Comptabiliteitswet 2001 biedt, om een zodanige vervaldatum in een subsidieregeling op te nemen dat die subsidieregeling langer geldt dan het gebruikelijke maximum van vijf jaar.

Ingevolge de verplichting van artikel 24a van de Comptabiliteitswet 2001 zal tijdens de looptijd een verslag over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de subsidie aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Tevens bepaalt dit artikel dat een subsidieregeling met een langere looptijd dan vijf jaar, voordat zij wordt vastgesteld met motieven omkleed aan de Tweede Kamer der Staten Generaal dient te zijn overgelegd.

Het ontwerpbesluit is bij brief van 23 mei 2016

(zie noot 16)

voorgehangen bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De Tweede Kamer heeft tijdens deze voorhang geen opmerkingen gemaakt over dit ontwerpbesluit en de periode waarvoor dit ontwerpbesluit geldt.

3.

Nadere vervroegde vaststelling voor per 2030 niet afgeronde projecten

De Afdeling adviseert af te zien van verkorting van de periode waarin vaststelling van de subsidie kan worden gevraagd en te bezien of anderszins aanpassing van te verlenen en/of verleende subsidies wenselijk en mogelijk is.

Naar aanleiding van dit gedeelte van het advies van de Afdeling advisering is, om te bereiken dat er in 2030 zoveel mogelijk een einde komt aan de saneringen, opgenomen dat aan de subsidiebeschikking de verplichting wordt verbonden dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend voor 1 januari 2030 moeten zijn afgerond. Eveneens is opgenomen dat de aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk 31 december 2029 moet zijn ingediend. Het ontwerpbesluit en de nota van toelichting zijn hierop aangepast.

Verreweg de meeste verleende subsidies hebben betrekking op een sanering waarbij de einddatum, van het door bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan, voor 2030 ligt. Voor al verleende subsidies waarvan bekend is dat ingevolge het goedgekeurde saneringsplan de sanering na 1 januari 2030 voortduurt is een overgangsbepaling opgenomen.

4.

Vervroegde vaststelling in verband met beëindiging, overdracht en tussentijdse vaststelling

De Afdeling advisering geeft aan dat, om de omvang, duur en inhoud van de subsidiabele activiteiten en de aan de subsidie te verbinden verplichtingen te laten aansluiten bij hetgeen beoogd wordt, in zijn algemeenheid gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden die Titel 4.2 Algemene wet bestuursrecht biedt.

De Afdeling adviseert om wat beoogd wordt niet te realiseren in de fase van de vaststelling van de subsidie maar in de fase van de verlening van de subsidie.

Hieraan is gevolg gegeven in het ontwerpbesluit. Indien de subsidieontvanger voornemens is om een deel van de sanering over te dragen of in delen wil uitvoeren, dan dient hij dit bij de aanvraag om subsidieverlening, of verzoek tot wijziging van de subsidiebeschikking, aan te geven. In de beschikking tot subsidieverlening kan worden opgenomen dat een aangegeven deel van de sanering is overgedragen aan een coördinerend rechtspersoon of een bestuursorgaan. Tevens is opgenomen dat bij de vaststelling van de subsidie voor het overgedragen deel van de subsidie de percentages uit het besluit worden toegepast over het bedrag dat is afgesproken tussen de subsidieontvanger en degene die de uitvoering van de sanering voor dat bedrag overneemt.

Ook biedt het ontwerpbesluit de mogelijkheid dat een subsidieontvanger aangeeft de sanering in delen uit te willen voeren. De daartoe te volgen procedure is uitgewerkt.

5.

Staatssteunaspecten

De Afdeling geeft aan dat niet uit de toelichting blijkt of de wijzigingen met de Europese Commissie zijn besproken en wat het standpunt van de Commissie dienaangaande is. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en daartoe zo nodig met de Commissie in overleg te treden.

In de toelichting is nader aangeduid dat er geen wijziging van de subsidieverstrekking en de wijze van berekening van de hoogte van de subsidie plaatsvindt ten opzichte van hetgeen destijds met de Europese Commissie is besproken en op grond waarvan de Europese Commissie haar goedkeuring heeft verleend.

6.

Rechtsgevolg overschrijding wettelijke termijn vaststelling

De Afdeling merkt op dat het algemeen deel van de toelichting met betrekking tot niet naleving van de termijn voor aanvraag van vaststelling niet overeenkomt met hetgeen in het artikelsgewijze deel van de toelichting is opgenomen. Dit is aangepast.

7.

Redactionele opmerkingen

De redactionele opmerkingen van de Afdeling zijn in het ontwerpbesluit verwerkt.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting wederom doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

(1) Stcrt. 2015, 14097.

(2) Kamerstukken II 2013/14, 28 663, nr. 55 verwijst op blz. 10 naar voortgangsrapportages en stelt: "Deze overgang naar gebiedsgericht beleid kan worden gemaakt omdat veel verontreinigde locaties de afgelopen jaren al zijn aangepakt. In 2011 is een lijst opgesteld van 404 locaties met forse risicos voor mensen: «humane spoed» locaties. Met de andere overheden is afgesproken dat eind 2015 al deze locaties zijn aangepakt of beheerst. Daarnaast zijn ook de locaties met verspreidingsrisicos en ecologische risicos in beeld gebracht en deels al aangepakt. Zoals blijkt uit de voortgangsrapportage van deze afspraken die ik onlangs aan uw Kamer heb verzonden ligt de aanpak hiervan op koers.

(3) Paragraaf 2 van de tot 17 mei 2016 geconsulteerde concept MvT voor de Aanvullingswet Bodem, www.internetconsultatie.nl onder "gesloten consultaties", stelt: "In Nederland zijn mogelijk nog circa 170.000 locaties waar de kans bestaat dat de grond nog dermate verontreinigd kan zijn, dat hiermee bij ruimtelijke gebiedsontwikkeling of locatie ontwikkeling rekening mee moet worden gehouden. Veelal zal onderzoek en indien nodig aanpak van die locaties plaatsvinden op een natuurlijk moment van herontwikkeling. Sinds de start van de bodemsaneringsoperatie in 1980 zijn meer dan 40.000 locaties gesaneerd. Verwacht wordt dat circa 10 tot 40 locaties per jaar met name tijdens (bouw)activiteiten "ontdekt" worden, waar nog sprake kan zijn van onaanvaardbare risicos voor de gezondheid als er geen maatregelen worden genomen. Het wegnemen van de risicos vindt plaats bij gelegenheid van een concrete (bouw)activiteit. (Bron: Eindrapport UP, verwacht voorjaar 2016)."

(4) Het Derde Nationaal Milieubeleidsplan ging al uit van een saneringsperiode van 40 jaar en beheersing van de problematiek door intensivering van particuliere investeringen in 25 jaar (Kamerstukken II 1997/98, 25 887, nr. 1, blz. 273 en 275.

(5) Nota van toelichting, paragraaf 3.

(6) Brief van de Minister van Financiën aan de Kamer van 2 mei 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33 034, nr. 8) waar de MvT bij deze bepaling naar verwijst, stelt onder 2.: "Een wettelijke horizonbepaling zorgt voor dwingendheid en automatisme van het tijdelijke karakter van subsidies. Een periodieke heroverweging van nut en noodzaak van subsidieregelingen past ook in het huidige budgettaire tijdsgewricht. Een wettelijke horizonbepaling vergroot, zoals de Kamer dat wenst, de betrokkenheid van de Kamer bij de instelling en voortzetting van een subsidieregeling, en dus bij een periodieke heroverweging daarvan. Dit omdat zon horizonbepaling bij voortzetting van een regeling na de termijn van de horizonbepaling een expliciete handeling van het kabinet richting de Tweede Kamer vraagt. Uw Kamer wijst daarbij ook naar een al in 2003 aangenomen motie waarin het kabinet werd gevraagd om alle subsidieregelingen van een einddatum te voorzien (motie Van As, 2003). De strekking hiervan was dat subsidieregelingen na einddatum automatisch zouden stoppen, dan wel na een afweging door de betreffende minister verlengd zouden worden."

(7) Artikel I, onderdeel F.

(8) Nota van toelichting artikel I, onderdeel G.

(9) Artikel 21a, vierde lid, onder a.

(10) EHRM 18 mei 2010, Plalam v.s. Italië (AB 2010/189).

(11) Artikel 21a, vierde lid, onder a.

(12) In het bijzonder artikel 4.45 aanvrager toont aan dat activiteiten hebben plaatsgevonden en artikel 4.44 na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend.

(13) Artikel 4.49, derde lid, Awb. Slechts indien aan de subsidievaststelling zelf verplichtingen verbonden zijn kan niet naleving daarvan ook nog later dan vijf jaar na vaststelling aanleiding geven tot verlaging (eerste lid, onder c).

(14) Zo kan voor overdracht in deze gevallen gedacht worden aan wijziging van de verlening op het punt van de subsidieontvanger of lagere vaststelling op de voet van artikel 4.46, tweede lid, Awb (zonder het deel afkoop) in combinatie met nieuwe verstrekking aan de overnemende partij. Het voorschotregime kan mogelijk verder worden toegesneden op de liquiditeitsbehoefte. De subsidiabele activiteit kan op aanvraag mogelijk worden gesplitst in intensieve activiteiten bij de aanvang - waarna wordt vastgesteld - en doorlopende beheersactiviteiten daarna (eventueel in de vorm van subsidie per tijdvak).

(15) Besluit van de Commissie van 27 februari 2002 (N 520/2001, gewijzigd door N 85/2005) blz. 6: "Ten slotte zal het totale bedrag van de steun in geen geval hoger zijn dan de werkelijke uitgaven van de onderneming, aangezien de subsidie pas zal worden betaald nadat het gehele saneringsproject of delen daarvan zijn voltooid, op basis van de daadwerkelijke kosten."

(16) Kamerstukken II 2015-2016, 30015, nr. 52.

Gehele tekst ontwerpregeling met toelichting

Artikel delen