Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Stedenbouwkundige voorschriften bouwverordening vervallen sneller dan u denkt

De stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening vervallen. Op 18 november 2014 nam de Eerste Kamer de Reparatiewet BZK 2014 aan (33 951). In die wet  worden de bepalingen van de Woningwet geschrapt die de grondslag vormen voor het opnemen van stedenbouwkundige voorschriften in bouwverordening. Het overgangsrecht is ongelukkig geformuleerd, waardoor de stedenbouwkundige voorschriften kunnen vervallen voordat iemand dat in de gaten heeft. Daarover hierna meer.Het schrappen van de s...

20 November 2014

De stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening vervallen. Op 18 november 2014 nam de Eerste Kamer de Reparatiewet BZK 2014 aan (33 951). In die wet  worden de bepalingen van de Woningwet geschrapt die de grondslag vormen voor het opnemen van stedenbouwkundige voorschriften in bouwverordening. Het overgangsrecht is ongelukkig geformuleerd, waardoor de stedenbouwkundige voorschriften kunnen vervallen voordat iemand dat in de gaten heeft. Daarover hierna meer.

Het schrappen van de stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening was al de bedoeling bij de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008. De Wro voorziet, anders dan daarvoor het geval was, in de verplichting om voor het hele grondgebied van de gemeenten bestemmingsplannen vast te stellen. Er werd daarom geen noodzaak meer gezien voor stedenbouwkundige voorschriften buiten die bestemmingsplannen om. In de Invoeringswet Wro was opgenomen dat de grondslag voor de stedenbouwkundige bepalingen in de Woningwet zou vervallen (artikel 8.17 onderdeel B).

De invoering hiervan was echter uitgesteld tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De reden daarvoor was dat gemeenten zich afvroegen of het wel mogelijk zou zijn om het onderwerp parkeren in bestemmingsplannen net zo flexibel te regelen als de bestaande regeling in artikel 2.5.30 van de modelbouwverordening. Het criterium daarin is dat moet worden voorzien in

voldoende

parkeerruimte. Wat in een concreet geval, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, voldoende is, wordt dan ingevuld aan de hand van beleid. De vraag was dus of in bestemmingsplannen ook zou kunnen worden volstaan met een vage norm, te concretiseren door middel van beleid.

Met de recente wijziging van onder meer het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bij de AMvB Quick-wins (Stb. 2014, 333), in werking getreden op 1 november jl., is beoogd om te regelen dat dat inderdaad kan. In artikel 3.2.1 lid 2 Bro staat nu dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Uit de toelichting blijkt dat deze bepaling over wetsinterpreterende beleidsregels in bestemmingsplannen is bedoeld om het onderwerp parkeren op een vergelijkbare wijze te regelen als nu het geval is in de gemeentelijke bouwverordening. Concreet betekent dat dan dat in een bestemmingsplan kan worden volstaan met het voorschrijven van voldoende parkeerruimte en dat dit aan de hand van beleid dan concreet kan worden ingevuld.

In de Memorie van Toelichting bij de Reparatiewet BZK 2014 (TK 22 951, nr. 3, p. 10) staat dat er met deze wijziging (die er ten tijde van de indiening van het wetsvoorstel al aan zat te komen) geen noodzaak meer is om de stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening nog langer te handhaven en dat de bepalingen over stedenbouwkundige voorschriften in de Woningwet nu dus kunnen worden geschrapt.

Het overgangsrecht dat hierbij is opgenomen, is ongelukkig geformuleerd, gaf ik hiervoor al aan. De Reparatiewet BZK 2014 voorziet in een nieuw artikel 133 van de Woningwet, waarin, in het eerste lid, is geregeld dat voor gebieden waarop op het tijdstip van inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014, een bestemmingsplan geldt, de bepalingen over stedenbouwkundige voorschriften in de Woningwet van toepassing blijven tot het tijdstip van wijziging van het bestemmingsplan voor het gebied, doch uiterlijk tot 1 juli 2018. Het tweede lid ziet op gebieden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 nog geen bestemmingsplannen gelden (dat zullen er in de praktijk overigens niet veel zijn), de bepalingen in de Woningwet over stedenbouwkundige voorschriften blijven gelden tot het tijdstip van het van toepassing worden van een bestemmingsplan voor dat gebied, doch uiterlijk tot 1 juli 2018.

De vraag is wat bedoeld wordt met wijziging van het bestemmingsplan en het van toepassing worden van een bestemmingsplan. We kennen in de Wro de

vaststelling

van een nieuw bestemmingsplan en de

inwerkingtreding

van dat nieuwe bestemmingsplan. De term

wijzigen

van

 

van een bestemmingsplan plegen we te gebruiken voor het gebruik maken van een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid (geregeld in artikel 3.6 lid 1 sub a Wro). Dat zal hier niet bedoeld zijn. Maar wat is er wel bedoeld met wijziging? De

vaststelling

van een nieuw bestemmingsplan of de

inwerkingtreding

van een nieuw bestemmingsplan? Het moet één van die twee zijn, maar in beide gevallen ontstaan problemen.

Is het de

vaststelling

van een nieuw bestemmingsplan, dan geldt dat dit plan nog niet in werking is getreden. De stedenbouwkundige voorschriften zijn dan vervallen vóór de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan waarin de onderwerpen waarin deze voorschriften voorzien, geregeld zouden moeten zijn. Logisch is dat niet. En het gat tussen vaststelling en inwerkingtreding kan in sommige gevallen, bijvoorbeeld bij schorsing van het bestemmingsplan, lang duren.

De andere mogelijkheid, de

inwerkingtreding

van een nieuw bestemmingsplan, ligt misschien meer voor de hand. In het tweede lid van het nieuwe artikel 133 Woningwet staat het van toepassing worden van een bestemmingsplan en dat kan moeilijk anders dan als inwerkingtreding worden gezien. Die uitleg heeft echter wel tot gevolg dat in gebieden met reeds vóór de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 vastgestelde, maar nog niet in werking getreden nieuwe bestemmingsplannen de stedenbouwkundige voorschriften zijn vervallen. En dat terwijl de onderwerpen waarin die voorschriften voorzien, waarschijnlijk niet zijn geregeld in die reeds vastgestelde bestemmingsplannen omdat men zich niet heeft gerealiseerd dat de stedenbouwkundige voorschriften zo snel zouden vervallen. Waarbij dan overigens wel de kanttekening kan worden geplaatst dat de afschaffing van de stedenbouwkundige voorschriften al klaarlag sinds 1 juli 2008, maar alleen nog wachtte op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip van inwerkingtreding.   

We gaan in de praktijk zien waar dit ongelukkig geformuleerde overgangsrecht toe leidt. Achteraf bezien zou het logischer zijn geweest om het vervallen van de stedenbouwkundige voorschriften te koppelen aan de inwerkingtreding van bestemmingsplannen waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd ná de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2013. Die systematiek is vaker toegepast bij wijzigingen in de Wro. Met de wijziging kan dan rekening worden gehouden bij het opstellen van een ontwerpbestemmingsplan en hoeven niet, zoals nu het geval lijkt, bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen bepalingen te worden toegevoegd die niet in het ontwerp stonden, met alle gevolgen van dien. Maar daar is het nu te laat voor. 

Artikel delen