De top 5 van de meest voorkomende bouwfouten bij realisatie van brandscheidingen
Op papier voldoen de technische uitwerkingen op bouwkundige tekeningen aan de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit. Maar tijdens de uitvoering worden de brand- en rookscheidingen vaak niet juist uitgevoerd. De oorzaak hiervan kan in de ontwerpfase, voorbereidings- en/of uitvoeringsfase liggen. Dit artikel beschrijft een aantal van de meest voorkomende fouten en zoekt de oorzaak op.
In de praktijk past men vaak ‘brandwerend’ PUR schuim toe om een brandwerendheid te creëren bij :
de naden rondom een lichte scheidingswand
een naad tussen een hsb-element en de onderzijde van een betonnen vloer
een sparing rondom een doorvoer van een leiding, goot, buis, kabel of een kanaal.
openingen rondom een stalen ligger of een houten balklaag die door een brandscheiding voert.
Veel van deze ‘brandwerende’ oplossingen komen voor bij bestaande gebouwen. Er zijn aannemers of gebouweigenaren die er vanuit gaan dat deze uitvoering van een ‘brandscheiding’ onderdeel is van het rechtens verkregen niveau en dat dit voldoet aan de wet- en – regelgeving. Dit is een onjuist uitgangspunt.
De toepassing van brandwerende pur schuim is in de bovengenoemde situaties een verkeerde keuze. Brandwerende pur schuim is alleen geschikt om aan te brengen tussen steenachtige wanden en vloeren. Vaak leest men op de bus pur schuim ‘brandwerend voor naden en voegen’ en denkt dat het product goed is. Maar de voorwaarden waaronder toepassing mogelijk is, staan niet op de bus vermeld. Of men leest dit niet goed.
Bij doorvoeringen en het afdichten van naden rondom lichte scheidingswanden of naden rondom houtachtige materialen kan geen brandwerende pur schuim gebruikt worden. Bij gebruik van pur schuim bij metalen leidingen en ook bij houten producten wordt de temperatuur nabij het purschuim zo heet dat de brandwerende pur schuim rondom de leiding weg schroeit. ‘Brandwerende’ pur is dus niet geschikt voor het brandwerend afdichten van dit soort naden en sparingen.
Op foto 2 laat een doorvoer van een luchtkanaal door een metal studwand zien, waarbij een brandklep op afstand is geplaatst. Ter plaatse van de metal studwand is onder en boven het luchtkanaal geen horizontale raveling aanwezig.
De plaatsing van brandkleppen in luchtkanalen die door een lichte scheidingswand voeren gaat vaak tijdens de uitvoering mis. Hieronder een paar veel voorkomende oorzaken:
De opbouw van de metalstud wand moet op onderstaande manier uitgevoerd worden:
de wand moet voldoende brandwerend zijn conform NEN EN 13501-2
de wand moet aan beide zijden zijn voorzien van een beplating van gips of cementgebonden plaatmateriaalgipsvezelplaten of brandwerende platen van calciumsilicaat,
de afstand tussen de metalen profielen bedraagt maximaal 625 mm
de wand moet ten minste een dikte hebben van 98 mm.
In de metalstudwand moet rondom de brandklep een raveling (versterking van de inbouwopening) worden voorzien, in veel gevallen (bij metalstudwanden > 100 mm dik) moet de raveling worden voorzien van dagkantbeplating.
De sparing rondom het luchtkanaal moet correct worden afgedicht met bijvoorbeeld steenwolafdichtingsplaten voorzien van coating of mortel.
Het luchtkanaal moet aan beide zijde van de wand zijn voorzien van voldoende ophanging, binnen 500 mm van de wand en moet de brandklep apart zijn voorzien van een ondersteuning.
Op foto 4 voert een kabelgoot door een betonnen wand en tevens door een niet-brandwerende voorzetwand. De niet-brandwerende voorzetwand is geïsoleerd met steenwolisolatie en brandbare isolatieplaten en aan een zijde voorzien van gipsplaten. Aan de zijde van de niet-brandwerende voorzetwand is nauwelijks ruimte aanwezig tussen de kabels en de wand.
Op foto 4 is de niet-brandwerende voorzetwand te vroeg aangebracht. Waardoor het lastig is om de kabeldoorvoeren correct ter plaatse van de brandwerende betonnen wand af te dichten. Daarnaast sluit de niet-brandwerende voorzetwand strak aan tegen de doorvoer, hierdoor kan de brandwerende voorziening niet goed zijn werking doen. Dit is een vaak voorkomende uitvoeringsfout.
Op foto 5 is de brandwerendheid goed uitgevoerd. De sparing ter plaatse van de betonnen wand is afgedicht met steenwolafdichtingsplaten voorzien van coating en de kabelgoot aan beide zijde van de wand over een afstand van circa 200 a 300 mm voorzien van brandwerende coating. De niet-brandwerende voorzetwand is 25 mm gehouden rondom de doorvoering zodat de hitte bij de bij verhitting opschuimende materialen kan komen.
In nieuwe en bestaande gebouwen voert men brandwerende scheidingswanden vaak als een metalstud wand uit. Met daarbij de bevestiging van gipsplaten of andere platen aan weerszijden van het stijl- en regelwerk. Met een wandisolatie van een minerale wol (glaswol of steenwol).
Leveranciers van plaatmaterialen voerden verschillende brandtesten uit van metalstud wanden met diverse opbouwen zoals verschillende plaattypen, profieldiktes en met of zonder isolatiemateriaal. Veelal gaat men voor een 30 minuten brandwerende scheiding uit van één gipsvezelplaat aan beide zijden. Voor 60 minuten voorziet men twee gipsvezelplaten aan beide zijden.
Bij de metalstud wand zoals te zien op foto 6, gaan meerdere dingen mis:
De metalstud wand nog worden opgebouwd terwijl het luchtkanaal al was gemonteerd. Hierdoor was het niet meer mogelijk om de beplating aan de bovenzijde correct te bevestigen met schroeven.
De metalstud wand is geïsoleerd met glaswolisolatie. Dit hoeft geen knelpunt te zijn voor de brandwerendheid van de wand. Echter zijn de meeste doorvoeren die door een lichte wand voeren getest in een lichte wandconstructie geïsoleerd met steenwolisolatie.
In de metalstud wand bouwkundig staal aanwezig. Met standaard gipsplaten wordt dit staal onvoldoende beschermd tegen hoge temperaturen en kan leiden tot voortijdige bezwijken van de scheidingswand.
Bij het plaatsen van de metalstud wanden kunnen er fouten ontstaan door onwetendheid van de uitvoerende partij of door de planning en uitvoering op de bouwplaats. Ook raadpleegt men vaak de productinformatie onvoldoende! Veel voorkomende fouten zijn:
Beplating moet worden geschroefd met een h.o.h-afstand van circa 250 mm.
De naden tussen de beplating moet veelal worden afgesmeerd met plamuur (jointfiller).
De aansluitnaad tussen de beplating en de wand/vloer moet worden afgesmeerd met plamuur (jointfiller). Vaak is deze naad niet afgedicht of afgedicht met PUR; dit is niet correct.
Bij wandcontactdozen of leidingdoorvoeren in metastud wanden moeten extra maatregelen worden getroffen.
Indien veel doorvoeren door de wand voeren moet gelet worden op de juiste keuze van het isolatiemateriaal in de wand.
Indien in de wand bouwkundig staal aanwezig is, moet de toegepaste beplating op de wand daarop worden afgestemd. Het plaatmateriaal moet de temperatuur tussen de profielen voldoende laag houden, zodat het bouwkundig staal niet kan opwarmen en vervormen.
Met name in bestaande gebouwen moeten vaak bestaande de houten vloeren brandwerend worden gemaakt. In de vloer versleept men dan de leidingen. Het gaat om het verslepen naar de bouwkundife schacht van kabels, metalen leidingen en geïsoleerde leidingen tussen het vaste plafond en de bovenliggende houten vloerdelen.
Om branddoorslag via de schacht naar de daarboven liggende woning te voorkomen moeten de schachtwanden brandwerend worden uitgevoerd vanuit de woning naar de schacht. De doorvoeren zijn in dit voorbeeld op de plek van de brandwerende schachtwanden niet voorzien van een brandwerende voorziening. Daarnaast is boven de schachtwand een stalen ligger aanwezig die niet brandwerend is bekleed. Zie foto 7.
De brandwerendheid van de opbouw van de vloeren zelf wordt over het algemeen goed onderzocht. Er wordt bijvoorbeeld aan de onderzijde van de houten vloer een extra gipsplafond geplaatst of er wordt op de houten vloerdelen een voegafdekking geplaatst.
Hierbij kijkt men echter bij de keuze van het ‘brandwerende’ plafond niet altijd goed naar de toepassingsvoorwaarden. Bij veel ‘brandwerende’ plafond systemen wordt de brandwerendheid EI gehaald in combinatie met de daarboven gelegen houten vloerdelen. Dit wordt door veel aannemers en ontwerpers niet goed gelezen. Men denkt in veel gevallen gekozen te hebben gekozen voor een zelfstandig brandwerend plafond.
Bij de keuze van deze houten vloer/plafondconstructie haalt de vloeropbouw op zichzelf wel een brandwerendheid van ten minste 30 of 60 minuten, maar er wordt vervolgens onvoldoende nagedacht over de realisatie van de brandwerendheid van de leidingen die boven dit plafond door de houten vloerdelen / brandwerende schachtwand voeren. Ook wordt in deze situatie onvoldoende nagedacht over de mogelijkheid van het bezwijken van eventueel aanwezige onbeklede stalen liggers, er wordt immers een ‘brandwerend plafond’ onder de houten vloerconstructie voorzien.
Onder een bestaande houten vloerconstructie met de volgende opbouw: houten vloerdelen 22 mm, underlayment 19 mm dik, houten balklaag 75 x 175 , wordt een plafond voorzien met de volgende opbouw: metalen profielen, 90 mm glaswol, 1x Gyproc RF 12,5 mm beplating. Deze vloeropbouw haalt in zijn geheel een brandwerendheid van ten minste 30 minuten.
Boven het vaste plafond voert een luchtkanaal. Dit luchtkanaal komt vanuit de bouwkundige schacht en wordt ter plaatse van het plenum versleept en is in het vaste plafond voorzien van een afzuigrozet. Door de houten vloerdelen voert tevens de afvoer van een toilet/wastafel of douche. De kunststof buis wordt in het plenum onder de houten vloerdelen en wordt boven het vaste plafond versleept naar de bouwkundige schacht.
In het onderstaande voorbeeld kan na het aanbrengen van het plafond eenvoudig branddoorslag plaatsvinden van de ventilatieopening naar het plenum boven het plafond (traject 1) en vervolgens via de kunststof buizen naar het bovengelegen brandcompartiment (traject 2). Tevens is een branddoorslagtraject aanwezig via het plenum naar de schacht (zie schets).
De oplossing bestaat uit het toepassen van een brandmanchet Fobij de kunststof buis, ter plaats van de onderzijde van de houten vloerdelen en de schachtwand en het toepassen van een brandwerende voorzieningen (bijvoorbeeld een brandklep of brandwerend ventilatierozet) in het luchtkanaal bij de schachtwand en brandwerende plafond . Er dienen dus dubbele brandwerende voorzieningen te worden toegepast. Zie foto 8.
Wat vooral opvalt bij de hierboven besproken bouwfouten is dat de oorzaak van de fouten voornamelijk ligt bij de beperkte productkennis bij de uitvoerende partij en de uitvoeringsvolgorde en planning van verschillende onderaannemers bij grote bouwplaatsen.
De eerste oorzaak is op te lossen door tijdens de werkvoorbereiding de uitvoeringsdetails en de testrapporten / attesten van de gekozen producten te laten controleren door een brandveiligheidsadviseur. De tweede oorzaak is lastiger op te lossen. De onderaannemers zijn vaak niet op de hoogte van de nog uit te voeren werkzaamheden van de andere onderaannemers. De hoofdaannemer of opzichter moet tijdens de uitvoering hier goed op letten en het werk tijdig op hold zetten indien noodzakelijk.
Dit artikel is geschreven door Ilse van den Berg en als eerste gepubliceerd in Brandveilig.com