Een ieder die eigenaar is van grond, kan het bezit daarvan verliezen door verjaring. Dat geldt ook voor grond van de overheid. Ik bespreek het aspect van bezitsverlies door verjaring in stappen.
Wanneer start de verjaringstermijn?
Volgens artikel 3:314 lid 2 BW begint de verjaringstermijn op de dag nadat iemand die geen recht heeft op een zaak, die zaak in bezit heeft genomen.
Wat is bezit?
Uit artikel 3:107 lid 1 BW in combinatie met artikel 3:108 BW blijkt dat de vraag of iemand als bezitter wordt gezien, beoordeeld wordt aan de hand van:
Uiterlijke feiten (objectieve maatstaf),
Normale omgangsvormen (verkeersopvatting),
De aard en bestemming van het goed.
Wat zijn de eisen voor bezit?
Hoewel de wet sinds 1992 niet meer expliciet stelt dat bezit “niet dubbelzinnig” en “openbaar” moet zijn, volgt uit de wetsgeschiedenis dat deze eisen nog steeds gelden. Dit komt terug in artikel 3:107 BW.
Niet-dubbelzinnig bezit betekent dat het gedrag van de bezitter zó duidelijk is, dat de echte eigenaar begrijpt dat de bezitter pretendeert de eigenaar te zijn. Dit wordt beoordeeld volgens objectieve maatstaven.[1]
Wat is inbezitneming van andermans goed?
Als een niet-eigenaar iets in bezit neemt dat al in gebruik is door iemand anders, is een paar losse handelingen niet genoeg. Volgens artikel 3:113 lid 2 BW moet de machtsuitoefening zodanig zijn dat het bezit van de oorspronkelijke eigenaar verdwijnt.
Welke rol speelt bezit bij verjaring?
Om eigenaar te worden via verjaring (artikel 3:105 BW en artikel 3:314 lid 2 BW) is het voldoende dat:
Het bezit aan de wettelijke eisen voldoet,
De bezitsdaden zichtbaar zijn (ook al was de echte eigenaar daar niet direct van op de hoogte).
Zelfs als de grond moeilijk bereikbaar is en de eigenaar moeite heeft om regelmatig te controleren, verandert dat niets aan de wettelijke eisen. Alleen als de bezitsdaden door de omstandigheden écht niet zichtbaar kunnen zijn, kan er geen sprake zijn van bezit.[2]
ECLI:NL:HR:2024:1606
Bestemming van publieke grond
Over de ‘bestemming’ van publieke grond ging het arrest van de Hoge Raad van 8 november 2024.
Wat was de casus?
Gemeente vordert de Gemeente te verklaren voor recht dat zij eigenaar is van een door een particulier in bezit genomen strook grond en de particulier te veroordelen tot het ontruimen van de strook grond. In reconventie bepleitte de particulier het tegenovergestelde.
Wat stelde de gemeente?
De Gemeente betoogt dat er strengere eisen gelden voor het in bezit nemen van publieke grond. Volgens de Gemeente kan niet snel worden aangenomen dat een niet-eigenaar publieke grond in bezit neemt. Hiervoor zouden bijzondere omstandigheden nodig zijn, zoals duidelijke signalen waaruit blijkt dat de Gemeente wist of had moeten weten dat iemand de grond voor zichzelf wilde houden.
Hoe oordeelde de Hoge Raad?
De Hoge Raad oordeelt dat er geen aparte, strengere maatstaf geldt voor het in bezit nemen van publieke grond.
Volgens artikel 3:113 lid 1 BW is er sprake van inbezitneming als iemand de feitelijke macht over een zaak heeft gekregen.
Voor grond die al door een ander in bezit is, geldt dat losse handelingen niet voldoende zijn. De oorspronkelijke bezitter moet zijn macht verliezen (artikel 3:113 lid 2 BW).
Of iemand de grond echt in bezit heeft genomen, wordt beoordeeld op basis van:
Verkeersopvatting (hoe men het in het dagelijks leven ziet);
Uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW);
De aard en bestemming van het goed.
Geen afzonderlijke maatstaf
De Hoge Raad benadrukt dat de publieke bestemming van de grond zeker in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling van de situatie. Maar dat betekent niet dat er een geheel afzonderlijke maatstaf geldt voor publieke grond.
Tip 1 voor de praktijk
De Hoge Raad verwerpt de stelling van de Gemeente. Er is geen speciale, strengere eis voor het in bezit nemen van publieke grond. De bestaande regels over inbezitneming blijven van toepassing, waarbij rekening wordt gehouden met de bestemming van de grond.
Lege handen?
Blijft de overheid met lege handen? Daarover oordeelde de Hoge Raad al eerder (2017):
Is toekenning van eigendom ondanks kwade trouw mogelijk?
De wet staat toe dat iemand die te kwader trouw (wetende dat het niet van hem is) een zaak in bezit neemt, uiteindelijk toch eigenaar kan worden door verjaring. Dit staat in artikel 3:105 BW en artikel 3:314 lid 2 BW.
De wetgever heeft ervoor gekozen om op de lange termijn het recht aan te passen aan de feiten. De oorspronkelijke eigenaar kan na een bepaalde tijd de zaak niet meer terugvorderen, zelfs als de bezitter niet te goeder trouw was. Dit is om juridische duidelijkheid te scheppen: als er geen vorderingen meer mogelijk zijn, wordt de bezitter eigenaar.
Welke vordering kan de oorspronkelijk eigenaar instellen?
Hoewel de bezitter na verjaring eigenaar wordt, kan de oorspronkelijke eigenaar nog steeds een vordering instellen wegens onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).
Wat betekent dit?
Als iemand bewust een zaak in bezit neemt die van een ander is, handelt hij onrechtmatig. De oorspronkelijke eigenaar kan dan schadevergoeding eisen. Deze vergoeding kan ook bestaan uit het teruggeven van de zaak als de bezitter nog steeds eigenaar is (artikel 6:103 BW).
De minister heeft dit in 2004 verduidelijkt: zelfs na verjaring kan de benadeelde nog schadevergoeding vragen, bijvoorbeeld door teruggaaf van een gestolen zaak. Vorderingen daartoe worden ook daadwerkelijk toegewezen.[3]
Rust er op de eigenaar een onderzoeksplicht?
De eigenaar is niet verplicht om zijn grond regelmatig te controleren op inbezitneming door anderen. Dit geldt vooral als de grond moeilijk toegankelijk of begaanbaar is.
De bezitter kan dus niet aanvoeren dat het de schuld is van de oorspronkelijke eigenaar dat hij het bezit heeft verloren (artikel 6:101 BW).
De rechter zal in zo’n geval oordelen dat het achterwege laten van inspecties niet betekent dat de eigenaar medeschuldig is aan het verlies van zijn eigendom.
Kan de vordering tot schadevergoeding verjaren?
Als de eigenaar schadevergoeding wil eisen voor het verlies van zijn eigendom, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar. Dit staat in artikel 3:310 lid 1 BW:
De vijf jaar begint te lopen vanaf het moment dat de oorspronkelijke eigenaar weet dat hij zijn eigendom kwijt is én wie daarvoor aansprakelijk is.
De vordering verjaart in elk geval twintig jaar na het moment dat de oorspronkelijke eigenaar zijn eigendom verloor door verjaring.
Tip 2 voor de praktijk
Het bezit is mogelijk nog niet verloren als de termijn voor bevrijdende verjaring (20 jaar) al is verstreken. Een vordering tot schadevergoeding of teruggave uit hoofde van onrechtmatige daad, kan nog ter beschikking staan. Laat die vordering dus niet verjaren!
[1] HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0826
[2] Zie overweging 3.4 van het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017.
[3] Zie daarvoor het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2023, NJ 2024/110.