Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

22ste Rechterlijke Uitspraak BOPA

Op 21 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2024:13160 heeft de rechtbank Rotterdam de inmiddels 22ste rechterlijke uitspraak gedaan over het instrument van de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA).

21 januari 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

In deze BOPA-uitspraak wordt o.a. getoetst aan de criteria voor onverplichte participatie. Is het maken van een (informeel) rondje met een aantal buren voldoende in het kader van participatie? Verder wordt ingegaan op de aspecten: wijze van meten, lichtinval, privacy en gestelde privaatrechtelijke belemmeringen. Met betrekking tot de lichtinval kan met een bezonningsonderzoek worden aangetoond of het woon- en leefklimaat van verzoeker inderdaad niet onevenredig wordt aangetast. Hoewel dit onderzoek er nog niet is, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om het besluit te schorsen, omdat bezonning één van de vele onderdelen is die deel uitmaakt van de belangenafweging of in dit geval sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit betekent dat, ook indien er sprake is van vermindering van licht, dit, gelet op de te maken belangenafweging, niet per se van doorslaggevende betekenis hoeft te zijn.

De eerdere 21 BOPA-uitspraken zijn de volgende:

•1. Rb. Gelderland van 29 maart 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:1822;

•2. Rb. Noord-Holland 2 april 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:3117;

•3. Rb. Gelderland 11 april 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2126;

•4. Rb. Gelderland 13 mei 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2827;

•5. Rb. Zeeland West-Brabant 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5121;

•6. Rb. Midden-Nederland 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:4727;

•7. Rb Amsterdam 12 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4679;

•8. Rb. Gelderland 23 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5749;

•9. Rb. Midden-Nederland 26 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5097 ;

•10. Rb. Zeeland West-Brabant 29 augustus 2024,ECLI:NL:RBZWB:2024:5780;

•11. Rb. Gelderland 30 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5928;

•12. Rb. Den Haag 13 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14503;

•13. Rb. Midden-Nederland 30 september 2024,ECLI:NL:RBMNE:2024:4951;

•14. Rb. Midden-Nederland 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5244;

•15. Rb. Gelderland 14 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6960;

• 16. Rb. Overijssel 24 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5423;

• 17. Rb. Rotterdam 28 oktober 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:10701;

• 18. Rb. Oost-Brabant 29 oktober 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:5114;

• 19 Rb. Amsterdam 28 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:202

• 20 Rb. Rotterdam 9 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:12281;

• 21 Rb. Midden-Nederland 16 januari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2024:6862.

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het vervangen van het dak en het verhogen van de nok (dakopbouw) van de woning aan [adres 1].

Met het besluit van 9 oktober 2024 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor de omgevingsplanactiviteit. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Vergunninghouder heeft op 15 augustus 2024 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor een omgevingsplanactiviteit (artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet).

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Ter plaatse van het perceel geldt het Omgevingsplan gemeente Berkel en Rodenrijs. Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden (artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet). Op het perceel was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “Centrum Berkel en Rodenrijs” van kracht. Dit bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Berkel en Rodenrijs. Het perceel heeft de enkelbestemming “Gemengd” (artikel 7). Verder kent het perceel een bouwvlak en binnen dat bouwvlak geldt een maximum bouwhoogte van 5 meter. De bestaande woning is 7.20 meter hoog. Dit blijkt uit tekeningen behorende bij een bouwvergunning van 13 juni 1988.Verzoeker woont aan [adres 2] en is het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning.

Toetsingskader

Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is het verboden zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten, tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.

Op grond van de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, wordt een omgevingsplanactiviteit als volgt gedefinieerd: activiteit, inhoudende:

  1. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,

  2. een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of

  3. een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.

Op grond van artikel 8.0a, eerste lid, van het Besluit kwaliteiten leefomgeving (Bkl) wordt, voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning. Dit is de zogenoemde binnenplanse omgevingsplanactiviteit.

Op grond van het tweede lid wordt, voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Het college heeft met het besluit van 9 oktober 2024 vergunning verleend voor een (buitenplanse) omgevingsplanactiviteit, omdat het bouwplan niet voldoet aan artikel 7.2.2, onder b, van de planregels. De maximaal toegestane bouwhoogte van 5 meter wordt namelijk overschreden, omdat de dakopbouw een hoogte heeft van 11 meter.

Het college heeft zijn besluit gebaseerd op het volgende stedenbouwkundig advies van het omgevingsberaad:

“Stedenbouw adviseert positief. Het voorgestelde volume ligt in de tweede lijn van de Vogelaarstraat. De Vogelaarstraat wordt gekenmerkt door lagere / kleinschalige bebouwing van max. 9 meter hoog. De aangevraagde woning is niet vanuit de Vogelaarstraat te zien. Hierdoor heeft het volume van de woning geen negatieve invloed op straatbeeld en openbare ruimte. De maximale nokhoogte van 11 meter komt voor bij de nabijgelegen percelen en bij de bebouwing in de Imkerstraat. Verder levert het volume geen onacceptabele hinder bij de nabijgelegen percelen op.”

Het college heeft in het besluit erop gewezen dat vergunninghouder nog niet kan beginnen met bouwen, omdat de vergunning voor de (technische) bouwactiviteit ontbreekt. Vergunninghouder heeft daarna op 9 oktober 2024 een aanvraag ingediend voor de (technische) bouwactiviteit. Het college heeft deze vergunning verleend met het besluit van 20 november 2024.

Verzoeker heeft bezwaar ingediend tegen de omgevingsvergunning van 9 oktober 2024. Dit betreft dus de omgevingsplanactiviteit.

Standpunt verzoeker

Verzoeker heeft als belang het voorkomen dat er verder kan worden gegaan met de sloop- en bouwwerkzaamheden voordat op zijn bezwaar is beslist. Anders zijn de werkzaamheden al voltooid, terwijl nog niet duidelijk is of de vergunning stand kan houden. De bouw is onomkeerbaar, aldus verzoeker. Verzoeker stelt dat de vergunning in bezwaar geen stand houdt, omdat er niet is geparticipeerd, terwijl dit op grond van het participatiebeleid van de gemeente verplicht is. Vergunninghouder heeft op de aanvraag aangegeven dat er is geparticipeerd, maar uit verklaringen van omwonenden blijkt dat dit niet klopt. Verder is de dakhelling meer dan de toegestane 45 graden. Uit een bouwkundig advies van 17 december 2024 blijkt dat de helling 48 graden is. Hiervoor is geen vergunning verleend. Daarnaast is onduidelijk vanaf welk punt de hoogte van het bouwwerk dient te worden gemeten. Volgens verzoeker is in feite een afwijking verleend voor een hogere woning dan 11 meter en heeft het college deze afwijking onvoldoende gemotiveerd. Verzoeker stelt dat de hoogte van de woning en de helling van het dak leiden tot vermindering van lichtinval op zijn perceel en op de zonnepanelen die op het dak van het bouwwerk achter de woning van vergunninghouder zijn gelegen. Dit heeft negatieve gevolgen voor de opbrengst van de panelen en dus financiële gevolgen voor verzoeker. Ook de privacy wordt aangetast, omdat in de kopgevel van de woning ramen worden gerealiseerd die uitkijken op de tuin en het gastenverblijf in het bijgebouw van verzoeker. Verzoeker voert verder aan dat de overstek van de dakopbouw een privaatrechtelijke belemmering vormt. Dit alles heeft een negatief effect op de waarde van de woning van verzoeker. Tot slot voert verzoeker als belang aan dat de steigers die voor de bouwwerkzaamheden gebruikt worden leiden tot inbraakgevoeligheid, omdat in zijn woning en bijgebouwen kostbaarheden aanwezig zijn, zoals een collectie oldtimers. Verzoeker verzoekt de rechtbank dan ook om het besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar en om als maatregel te treffen dat vergunninghouder gedurende die tijd de steigers moet verwijderen.

Standpunt college

Het college stelt dat de situatie wel onomkeerbaar is. De werkzaamheden kunnen ongedaan gemaakt worden of er kan een ander plan worden gelegaliseerd. Vergunninghouder is erop gewezen dat hij bouwt op eigen rekening en risico. Om die reden is het verzoek dan ook niet spoedeisend. Het college stelt zich verder op het standpunt dat er geen beletselen zijn die ertoe leiden dat de omgevingsvergunning in bezwaar niet in stand kan blijven.

Afweging

De voorzieningenrechter ziet gelet op wat is aangevoerd geen aanleiding om het besluit te schorsen. Er is ook geen reden om als maatregel te treffen dat vergunninghouder de steigers moet weghalen. Dit betekent dat vergunninghouder niet hoeft te stoppen met de werkzaamheden. Daarbij staat voorop dat vergunninghouder bouwt voor eigen rekening en risico. De gevolgen zijn, anders dan verzoeker stelt, omkeerbaar. Verder ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen evidente onrechtmatigheden die ertoe leiden dat de vergunning in bezwaar geen stand kan houden.

Evidente onrechtmatigheden?

Verzoeker stelt dat vergunninghouder onvoldoende heeft geparticipeerd. Onder de Omgevingswet dient bij de aanvraag te worden aangegeven of burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken (artikel 16.55, zesde lid, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 7.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling). De aanvrager is niet verplicht om dergelijke derde-belanghebbenden en overige geïnteresseerden bij de voorbereiding van de aanvraag te betrekken, maar is wel verplicht om aan te geven of zij al dan niet betrokken zijn.

Als deze partijen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag gegevens over hoe zij zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Vergunninghouder heeft op het aanvraagformulier aangegeven dat hij aan participatie heeft gedaan. Vergunninghouder heeft op zitting toegelicht dat er bij dat vinkje een blok stond waarin hij heeft toegelicht dat hij (informeel) een rondje heeft gemaakt met een aantal buren. Het college heeft geen aanleiding gezien om aanvullende stukken op te vragen en dus artikel 4:5 van de Awb toe te passen. Op zitting heeft het college toegelicht dat op basis van het participatiebeleid “Bindend adviesrecht en verplichte participatie” van de gemeente Lansingerland voor het bouwplan geen participatieplicht geldt, zoals bedoeld in artikel 16.55, zevende lid, van de Omgevingswet. Participatie is in dat geval vormvrij. De voorzieningenrechter ziet naar aanleiding hiervan geen aanleiding om het besluit te schorsen.

De onduidelijkheden over de wijze van meten van de bouwhoogte en over de hoek van de dakhelling (niet 45 graden maar 47 of 48 graden), kunnen hersteld worden in bezwaar, zodat het besluit in stand kan blijven. Op zitting heeft het college aangegeven dat voor de hellingshoek afgeweken kan worden met artikel 28.1, onder d, van de planregels, omdat de afwijking onder de 10% blijft. De vraag of het college de hoogte van de woning op een juiste wijze heeft gemeten, omdat op grond van artikel 1.78 van de planregels geldt dat voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst, moet worden uitgegaan van de gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang van het aansluitende afgewerkte terrein, dient in bezwaar nader te worden onderzocht. De voorzieningenrechter ziet op de luchtfoto bij de door het college ingediende stedenbouwkundige reactie van 18 december 2024 geen wezenlijke hoogteverschillen op grond waarvan bij voorbaat gezegd kan worden dat niet van de juiste hoogte van het perceel is uitgegaan. In het stedenbouwkundig advies is verder aangegeven dat is gekeken naar de hoogte van de woningen in de omgeving van het perceel, zowel naar bestaande situaties als naar wat maximaal is toegestaan. Op zitting heeft verzoeker naar voren gebracht dat dit een woningblok is aan de overkant van de straat. Dit woningblok wordt ten opzichte van de woning van vergunninghouder echter nog onderbroken door een blok waarvoor een maximale bouwhoogte van 9 meter geldt. De voorzieningenrechter merkt op dat voor de woning van verzoeker, gelegen aan de kant van vergunninghouder, ook 11 meter geldt. De voorzieningenrechter kan de motivering van stedenbouw van 18 december 2024 volgen.

In het besluit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd waarom het volume geen onacceptabele hinder oplevert voor nabijgelegen percelen. Dit is een motiveringsgebrek dat echter in bezwaar kan worden hersteld. Daarbij dient aandacht besteed te worden aan lichtinval, de privacy en de gestelde privaatrechtelijke belemmeringen. Het college dient deze belangenafweging in bezwaar nog te maken. Voor zover verzoeker stelt dat met de ramen aan de achterkant van de woning kan worden uitgekeken op zijn tuin en het gastenverblijf in een bijgebouw, volgt de voorzieningenrechter het standpunt van het college dat er geen nieuwe raamopeningen in de gevel van de eerste verdieping worden aangebracht, maar dat de bestaande ramen worden vernieuwd. Dat de raamopeningen met het bouwplan mogelijk iets groter worden, doet daar verder niet aan af. Tot slot ziet de voorzieningenrechter in het betoog dat de overstek van de dakopbouw boven het perceel van verzoeker wordt gebouwd geen evidente privaatrechtelijke belemmering, nu deze overstek niet wijzigt ten opzichte van de bestaande situatie. De voorzieningenrechter ziet op dit punt geen beletsel voor de omgevingsvergunning.

Artikel delen