Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

30ste RECHTERLIJKE UITSPRAAK BOPA! o.a. onvoldoende afweging ETFAL inzake volledige ruimtelijke impact v.h. bouwplan

Op 30 maart 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4017, heeft de rechtbank Rotterdam de 30ste (gepubliceerde) uitspraak gedaan over het instrument van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Het ging in dit geval om een BOPA voor een dakkapel en nokverhoging. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet worden gezegd dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning de volledige ruimtelijke impact van het bouwplan heeft onderkend en beoordeeld en de nodige kennis omtrent de af te wegen feiten en belangen heeft vergaard.

1 april 2025

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college er in het bestreden besluit ten onrechte ook aan voorbij is gegaan dat de nokverhoging in dit geval samen met de dakkapel als geheel is bedoeld om een extra bouwlaag te maken. Dit wordt ook bevestigd door de aanvraag waarin staat dat nokverhoging nodig is voor meer ruimte op de zolder om daar een slaapkamer te maken. Het standpunt van het college dat de nokverhoging in overeenstemming is met de planregels zodat het niet nodig is om voor dat onderdeel een omgevingsvergunning te verlenen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit kan dan ook niet worden gevolgd. De gemachtigde van college heeft ter zitting erkend dat dit een nieuwe stedenbouwkundige beoordeling vereist waarbij zal moeten worden ingegaan op de naar voren gebrachte stedenbouwkundige bezwaren van verzoekers.

Niet worden gezegd dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning de volledige ruimtelijke impact van het bouwplan heeft onderkend en beoordeeld en de nodige kennis omtrent de af te wegen feiten en belangen heeft vergaard. Verweerder zal dit gebrek in het besluit op bezwaar dienen te herstellen en de uitkomst van het nader te verrichten onderzoek mee dienen te wegen in het kader van de beoordeling of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties als bedoeld in als bedoeld in artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl. Het door het college ingenomen standpunt dat de in het bestreden besluit (eveneens) vergunde nokverhoging aangemerkt moet worden als een ‘gebonden’ beschikking, waardoor aan een beoordeling van de privaatrechtelijke belangen van verzoekster niet kan worden toegekomen, kan evenmin worden gevolgd. Het is aan het college om ook hierover in het besluit op bezwaar een nader gemotiveerd standpunt in te nemen. Het ligt eveneens in de rede dat het college het bouwplan voorafgaand aan het te nemen besluit op bezwaar opnieuw aan de Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam voorlegt in verband met de beoordeling van de vraag of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

De eerdere 29 BOPA-uitspraken zijn:

•1. Rb. Gelderland van 29 maart 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:1822;

•2. Rb. Noord-Holland 2 april 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:3117;

•3. Rb. Gelderland 11 april 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2126;

•4. Rb. Gelderland 13 mei 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2827;

•5. Rb. Zeeland West-Brabant 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5121;

•6. Rb. Midden-Nederland 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:4727;

•7. Rb Amsterdam 12 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4679;

•8. Rb. Gelderland 23 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5749;

•9. Rb. Midden-Nederland 26 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5097 ;

•10. Rb. Zeeland West-Brabant 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5780;

•11. Rb. Gelderland 30 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5928;

•12. Rb. Den Haag 13 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14503;

•13. Rb. Midden-Nederland 30 september 2024,ECLI:NL:RBMNE:2024:4951;

•14. Rb. Midden-Nederland 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5244;

•15. Rb. Gelderland 14 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6960;

• 16. Rb. Overijssel 24 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5423;

• 17. Rb. Rotterdam 28 oktober 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:10701;

• 18. Rb. Oost-Brabant 29 oktober 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:5114;

• 19 Rb. Amsterdam 28 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:202

• 20 Rb. Rotterdam 9 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:12281;

• 21 Rb. Midden-Nederland 16 januari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2024:6862;

• 22. Rb. Rotterdam 21 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2024:13160;

• 23. Rb. Overijssel 24 januari 2025, ECLI:NL:RBOVE:2024:6981;

• 24 Rb. Zeeland West-Brabant 27 januari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:294);

• 25 Rb. Zeeland West-Brabant van 27 januari 2025,ECLI:NL:RBZWB:2025:282;

• 26. Rb. Den Haag 6 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1300;

• 27. Rb. Noord-Nederland 26 februari 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:692;

• 28. Rb. Gelderland 7 maart 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:1477;

• 29. Rb. Den Haag 25 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3705.

Vergunninghoudster heeft op 9 januari 2025 een aanvraag voor het plaatsen van een nokverhoging en een dakkapel aan de achterzijde van de woning aan [adres 1] ingediend. Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Verzoeker woont naast deze woning aan [adres 2]. Verzoekster woont naast deze woning aan [adres 3].

Het college heeft voor de dakkapel een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit verleend. De maximale breedte van een dakkapel in het achterdakvlak wordt slechts marginaal met 13 centimeter overschreden. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is de ruimtelijke impact van een dakkapel met een overschrijding van 13 centimeter nauwelijks verschillend en vrijwel niet waarneembaar, waardoor de ruimtelijke impact op de omgeving gering is. Wat betreft de dakkapel is er in deze wijk bij eenzelfde woningtypologie al een vergunning afgegeven voor een dakopbouw met een vergelijkbare hoogte. Deze wordt hier gezien als trendsetter, daarom wordt er voorbij gegaan aan de maximale hoogte-eis van 1,50 meter. Aan het project kan medewerking worden verleend, omdat het wenselijke ontwikkeling betreft. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is hier geen bezwaar tegen. De ontwikkeling heeft zowel ruimtelijk als functioneel geen onaanvaardbare gevolgen voor de fysieke leefomgeving.

Volgens verzoeker heeft vergunninghoudster onvoldoende aan participatie gedaan. Verzoeker vraagt zich af of de omgevingsvergunning wel is verleend voor de nokverhoging. Het is opvallend dat er in deze straat bij soortgelijke woningen al circa 16 soortgelijke dakkapellen, waarvan meerdere met een aanzienlijk groter volume, zijn geplaatst, zonder dat daarbij een nokverhoging noodzakelijk was. Verzoeker betwist de noodzaak van de nokverhoging en wijst op de ernstige negatieve impact daarvan op zijn woon- en leefklimaat. Ook verwacht verzoeker waardevermindering van zijn woning. Hij heeft verder aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de welstandscriteria van de gemeente Rotterdam, omdat dakkapellen een ondergeschikte toevoeging moeten zijn aan een dakvlak en plaatsing niet koste mag gaan van de karakteristiek van de kapvorm, dat wil zeggen het silhouet domineren of de noklijn doorbreken. In dit geval wordt het silhouet gedomineerd en de noklijn maar liefst twee maal onderbroken.

Verzoekster betwist dat er sprake is van een geringe ruimtelijke impact van het project. De combinatie van de nokverhoging en het plaatsen van de dakkapel zorgt ervoor dat er een smalle ruimte van slechts 45 cm ontstaat tussen de nokverhoging, de dakkapel aan de kant van [adres 1] en de (bovenste met hout beklede punt) zijkant van haar huis. Hierdoor is het onmogelijk om daar onderhoud te verrichten, te schilderen, en een ladder te plaatsen. De overschrijding van de breedte van de dakkapel is misschien slechts 13 centimeter, maar de combinatie van de nokverhoging met de dakkapel zorgt voor een ongewenste situatie. Het college heeft deze impact op haar woning ten onrechte niet meegenomen. Verzoekster wijst er op dat de door het college genoemde trendsetter niet vergelijkbaar is, omdat in dat geval geen sprake was van een nokverhoging. Verzoekster stelt dat realisatie van het project ook in strijd is met het omgevingsplan, omdat de woningen ter plaatse van de aanduiding “plat dak” afgedekt moeten worden met een plat dak. Verzoekster meent daarnaast dat de dakkapel niet voldoet aan de Welstandsnota Rotterdam, omdat de noklijn niet doorbroken mag worden.

Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de daarop gebaseerde regelingen in werking getreden. De aanvraag voor de omgevingsvergunning is na die datum ingediend, zodat de Omgevingswet van toepassing is. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Op het perceel waar de omgevingsvergunning betrekking op heeft was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “ [regio] ” van kracht. Dat bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Rotterdam.

Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. Onder een omgevingsplanactiviteit valt onder meer een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan beoordelingsregels. Deze beoordelingsregels vormen het toetsingskader dat geldt wanneer het college de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verleent. Op grond van artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl wordt een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Op het perceel aan [adres 1] geldt de bestemming “Wonen-1” en “Waarde-archeologie 3”. Verder gelden de bouwaanduidingen: Bouwaanduiding - Specifieke bouwaanduiding – 1 Bouwaanduiding - Plat dak (gedeeltelijk) en voor wat betreft de Maatvoering: Maatvoering - Maximum aantal bouwlagen: 1 en Maatvoering - Maximum aantal bouwlagen: 2.

De voorzieningenrechter stelt vast dat het bouwplan op drie punten in strijd is met de planregels. Er is niet alleen strijd met de in het bestreden besluit genoemde artikelen 28.22, onder a en 47.5, onder d, onder 2 van de planregels, maar ook met artikel 28.2.2 onder b, van de planregels waarin staat dat de woningen ter plaatse van de aanduiding “plat dak” afgedekt moeten worden met een plat dak. Het college heeft ter zitting erkend dat in het bestreden besluit niet is onderkend dat sprake is van strijdigheid met artikel 28.2.2, onder b, van de planregels. Het college kan dit gebrek nog herstellen in het te nemen besluit op bezwaar.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college er in het bestreden besluit ten onrechte ook aan voorbij is gegaan dat de nokverhoging in dit geval samen met de dakkapel als geheel is bedoeld om een extra bouwlaag te maken. Dit wordt ook bevestigd door de aanvraag waarin staat dat nokverhoging nodig is voor meer ruimte op de zolder om daar een slaapkamer te maken. Het standpunt van het college dat de nokverhoging in overeenstemming is met de planregels zodat het niet nodig is om voor dat onderdeel een omgevingsvergunning te verlenen voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit kan dan ook niet worden gevolgd. De gemachtigde van college heeft ter zitting erkend dat dit een nieuwe stedenbouwkundige beoordeling vereist waarbij zal moeten worden ingegaan op de naar voren gebrachte stedenbouwkundige bezwaren van verzoekers. Van belang is dat daarbij niet kan worden verwezen naar de in het bestreden besluit genoemde ‘trendsetter’, omdat in dat geval een nokverhoging geen onderdeel uitmaakte van het bouwplan. Ter zitting is ook besproken en door de gemachtigde van het college onderkend dat, anders dan in het bestreden besluit is vermeld, geen sprake is van een dakkapel maar van een dakopbouw.

Gelet op hetgeen onder punt 7 en 8 is overwogen kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning de volledige ruimtelijke impact van het bouwplan heeft onderkend en beoordeeld en de nodige kennis omtrent de af te wegen feiten en belangen heeft vergaard. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal dit gebrek in het besluit op bezwaar dienen te herstellen en de uitkomst van het nader te verrichten onderzoek mee dienen te wegen in het kader van de beoordeling of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties als bedoeld in als bedoeld in artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl. Het door het college ingenomen standpunt dat de in het bestreden besluit (eveneens) vergunde nokverhoging aangemerkt moet worden als een ‘gebonden’ beschikking, waardoor aan een beoordeling van de privaatrechtelijke belangen van verzoekster niet kan worden toegekomen, kan evenmin worden gevolgd. Het is aan het college om ook hierover in het besluit op bezwaar een nader gemotiveerd standpunt in te nemen. Het ligt eveneens in de rede dat het college het bouwplan voorafgaand aan het te nemen besluit op bezwaar opnieuw aan de Commissie Omgevingskwaliteit en Cultureel Erfgoed Rotterdam voorlegt in verband met de beoordeling van de vraag of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

Gelet op het voorgaande is niet uitgesloten dat het bezwaar redelijke kans van slagen heeft.

Artikel delen