Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

60ste rechterlijke uitspraak bopa + technische bouwactiviteit, o.a. trillingsschade/uitvoeringsschade en etfal

De rechtbank Den Haag heeft op 13 november 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:21067 de inmiddels 60ste uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). In hetzelfde besluit is ook een omgevingsvergunning verleend voor een technische bouwactiviteit. Het project betreft het bouwen van 160 huurappartementen verdeeld over vijf bouwblokken.

14 November 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

Ingevolge artikel 5.1, lid 2, onder a Omgevingswet (Ow) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit verrichten voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Niet in geschil is dat de bouwactiviteit waar het in deze zaak om gaat, in artikel 2.25 van het Bbl als omgevingsvergunningplichtig is aangewezen.

Ingevolge artikel 8.3b, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wordt, voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit die het bouwen van een nieuw bouwwerk inhoudt, de omgevingsvergunning alleen verleend als aannemelijk is dat wordt voldaan aan de regels van hoofdstuk 4 van het Bbl en de maatwerkregels die op grond van artikel 4.7 van dat besluit in het omgevingsplan zijn gesteld.De voorzieningenrechter stelt vast dat in hoofdstuk 4 van het Bkl geen regels over trillingshinder en -schade zijn vastgelegd. Daarnaast bevat het omgevingsplan van de [gemeente] daarover geen maatwerkregels. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd over de door hen gevreesde trillingsschade in de bouwfase, kan dus de rechtmatigheid van de verleende toestemming voor de technische bouwactiviteit niet aantasten.

De voorzieningenrechter sluit niet uit dat eventuele schade aan de woningen van verzoekers door bouwwerkzaamheden, een door het college af te wegen aspect is in het kader van ETFAL in het kader van de BOPA. Steun hiervoor ziet de voorzieningenrechter in de rechtspraak die is gevormd onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Uit die rechtspraak volgt echter ook dat de te verwachten schade als gevolg van de uitvoering van een bouwplan slechts een rol kan spelen in de te maken belangenafweging, als op voorhand vaststaat dat de bouwwerkzaamheden onvermijdelijk tot schade aan de omgeving zullen leiden. Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen over de door vergunninghoudster overgelegde trillingsanalyse, doet die situatie zich in dit geval niet voor.

Op 27 juni 2024 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van 160 huurappartementen verdeeld over vijf bouwblokken op de locatie [straatnaam] in [plaats] , kadastraal bekend [kadastraal kenmerk 1] , [kadastraal kenmerk 2] , [kadastraal kenmerk 3] , [kadastraal kenmerk 4] en [kadastraal kenmerk 5] .

Met het bestreden besluit van 1 april 2025 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.

In dit geval is het verzoek om een voorlopige voorziening erop gericht dat geen aanvang wordt gemaakt met heiwerkzaamheden, omdat verzoekers vrezen dat de trillingen hiervan tot schade aan hun woningen zullen leiden. Aangezien vaststaat dat vergunninghoudster op 3 november 2025 met de heiwerkzaamheden wil starten en deze niet wenst uit te stellen, is spoedeisend belang aanwezig.

Met het bestreden besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor (1) een technische bouwactiviteit en (2) een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (bouwen).

Verzoekers wonen in de directe nabijheid van het bouwplan. Zij betogen dat vergunninghoudster niet heeft voldaan aan de verplichting om uiterlijk drie weken vóór de aanvang van de bouw een trillingsrapport te overleggen waaruit blijkt dat bij de heiwerkzaamheden wordt voldaan aan de eisen voor trillingshinder en dat de kans op schade aan belendende bebouwing kleiner dan 1% is.

Verzoekers voeren aan dat de overgelegde trillingsprognose ondeugdelijk is, omdat de bouwkundige staat van hun woningen op basis van SBR-richtlijn A als “gevoelig” moet worden aangemerkt in plaats van “normaal”. Daarnaast voeren zij aan dat de monitoring van de heiwerkzaamheden niet is gegarandeerd, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarden van de omgevingsvergunning en evenmin aan SBR-richtlijn A. Volgens verzoekers ligt de kans op zowel constructieve als cosmetische schade aan hun woningen daarom ver boven de 1%.

Volgens het college en vergunninghoudster richten de gronden van verzoekers zich voornamelijk op de uitvoeringswerkzaamheden en niet op de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning. Reeds daarom zou het verzoek volgens hen moeten worden afgewezen. Verder stellen zij zich op het standpunt dat het overgelegde trillingsonderzoek voldoet aan de hieraan te stellen eisen en dat hieruit blijkt dat de kans op schade aan de woningen als gevolg van de heiwerkzaamheden niet groter is dan 1%.

De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers hebben verzocht het bestreden besluit te schorsen voor zover dit ziet op de uitvoering van heiwerkzaamheden of andere trilling-veroorzakende funderingsmethoden, tot nadat een besluit op bezwaar is genomen. De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende.

De technische bouwactiviteit

Ingevolge artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet (Ow) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit verrichten voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Niet in geschil is dat de bouwactiviteit waar het in deze zaak om gaat, in artikel 2.25 van het Bbl als omgevingsvergunningplichtig is aangewezen.

Ingevolge artikel 8.3b, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) wordt, voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit die het bouwen van een nieuw bouwwerk inhoudt, de omgevingsvergunning alleen verleend als aannemelijk is dat wordt voldaan aan de regels van hoofdstuk 4 van het Bbl en de maatwerkregels die op grond van artikel 4.7 van dat besluit in het omgevingsplan zijn gesteld.

De voorzieningenrechter stelt vast dat in hoofdstuk 4 van het Bkl geen regels over trillingshinder en -schade zijn vastgelegd. Daarnaast bevat het omgevingsplan van de [gemeente] daarover geen maatwerkregels. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd over de door hen gevreesde trillingsschade in de bouwfase, kan dus de rechtmatigheid van de verleende toestemming voor de technische bouwactiviteit niet aantasten.

Voor zover verzoekers hebben aangevoerd dat schorsing van het bestreden besluit desalniettemin is aangewezen, omdat vaststaat dat vergunningvoorschrift 2c niet is nageleefd, volgt de voorzieningenrechter verzoekers hierin niet. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

Vergunningvoorschrift 2c luidt:

“2c. Bouwveiligheid: Indien er een funderingsmethode wordt gekozen waarbij trillingen kunnen ontstaan dient uiterlijk 3 weken voor de start van de betreffende funderingswerkzaamheden een trillingsprognose/trillingspredictie te worden ingediend waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de eisen voor trillingshinder en de kans op schade aan belendende bebouwing kleiner is dan 1%.”

Ingenieursbureau IFCO heeft in opdracht van BAM Wonen B.V. op 28 april 2025 de Trillingsprognose [plaats] opgeleverd. Hierin is een prognose gegeven van de trillingen die worden veroorzaakt door het heien van prefab betonpalen. In de trillingsprognose is aangegeven vanaf welke afstand uit het heiwerk de trillingen naar verwachting voldoen aan de grenswaarden uit SBR-richtlijn A. Wanneer wordt voldaan aan deze grenswaarden is de kans op trillingsschade kleiner dan 1 %.

Met betrekking tot de prefab heipalen vk400 (400x400 mm), vk450 (450x450 mm)

en vk350 (350x350 mm) is in dit rapport geconcludeerd dat uit de prognose volgt dat de te verwachten maximum trillingen ter plaatse van de omliggende belendingen niet altijd voldoen aan de grenswaarden uit SBR-richtlijn A, uitgaande van een indicatieve en uitgebreide meting. Alleen ten aanzien van de prefab heipalen vk320 (320x320 mm) is de conclusie van IFCO dat uit de prognose volgt dat de te verwachten maximum trillingen ter plaatse van de omliggende belendingen voldoen aan de grenswaarden uit SBR-richtlijn A, uitgaande van een indicatieve of uitgebreide meting.

Vervolgens zijn op 13 mei 2025 en 21 mei 2025 de definitieve palenplannen voor de verschillende bouwblokken opgesteld en is door BAM Wonen op 2 juni 2025 de trillingsanalyse [straatnaam] uitgebracht. Hierin is aan de hand van gekleurde cirkels rond de te heien palen inzichtelijk gemaakt welke minimale afstanden in acht genomen moeten worden tussen de verschillende heilocaties en de bebouwing rond het bouwplan om te voldoen aan SBR-richtlijn A. Deze trillingsanalyse en de trillingsprognose zijn door het college ter beoordeling voorgelegd aan [adviesbureau] , die deze akkoord heeft bevonden. [adviesbureau] heeft ten aanzien van de trillingsprognose van 28 april 2025 opgemerkt dat nadrukkelijk aandacht wordt gevraagd voor paragraaf 8 van die prognose over de monitoring tijdens de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden.

Uit de trillingsanalyse van 2 juni 2025 blijkt dat bij de woningen van verzoekers en de andere woningen rondom de bouwlocatie naar verwachting wordt voldaan aan SBR-richtlijn A, omdat de woningen buiten de op die kaart weergegeven cirkels met minimaal in acht te nemen afstanden vallen. Wat verzoekers hebben aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten om de uitkomsten van de trillingsanalyse van 2 juni 2025 in twijfel te trekken. Verzoekers hebben weliswaar de bevindingen van hun eigen onderzoek naar de bouwkundige staat van hun woningen en aannames gebaseerd op een ingevulde checklist naar voren gebracht, maar de voorzieningenrechter kent hieraan niet het door hen gewenste gewicht toe. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat deze aannames en bevindingen weliswaar door verzoekers zijn toegelicht, maar – anders dan de trillingsanalyse waarop het college en vergunninghoudster zich baseren – geen steun vinden in een rapport van een deskundig te achten persoon of instantie.

Gelet hierop staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet vast dat voorschrift 2c van de omgevingsvergunning niet is nageleefd. Hierin is daarom geen grond gelegen om de verleende omgevingsvergunning te schorsen.

De buitenplanse omgevingsplanactiviteit

Voor zover het betoog van verzoekers moet worden opgevat als gericht tegen de toestemming voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit, slaagt ook dit niet. Een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit kan alleen worden verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit staat in artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat eventuele schade aan de woningen van verzoekers door bouwwerkzaamheden, een door het college af te wegen aspect is in het kader van deze evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Steun hiervoor ziet de voorzieningenrechter in de rechtspraak die is gevormd onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet (ABRvS 22 oktober 2025, ECLI:NL:RVS:2025:5094). Uit die rechtspraak volgt echter ook dat de te verwachten schade als gevolg van de uitvoering van een bouwplan slechts een rol kan spelen in de te maken belangenafweging, als op voorhand vaststaat dat de bouwwerkzaamheden onvermijdelijk tot schade aan de omgeving zullen leiden. Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen over de door vergunninghoudster overgelegde trillingsanalyse, doet die situatie zich in dit geval niet voor.

De conclusie van het voorgaande is dat er geen aanleiding bestaat om de verleende omgevingsvergunning te schorsen. Dat betekent echter niet dat voor de uit te voeren heiwerkzaamheden geen regels en beperkingen gelden. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband op dat in de omgevingsvergunning de volgende nadere aanwijzing is opgenomen:

“9. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dienen maatregelen te worden getroffen om schade of ernstige hinder voor de omgeving te voorkomen. Zo mogen dus bij de uitvoering van de (eventueel) noodzakelijke heiwerkzaamheden niet zodanige trillingen in de verschillende grondlagen worden veroorzaakt, waardoor schade aan naastgelegen bouwwerken kan ontstaan.”

Verder geldt ingevolge artikel 7.18, eerste lid, van het Bbl dat trillingen veroorzaakt door het verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden in een verblijfsgebied niet meer mogen bedragen dan de trillingsterkte genoemd in tabel 4 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B «Hinder voor personen in gebouwen» 2006 van de Stichting Bouwresearch Rotterdam.

Het college heeft ter zitting toegezegd de heiwerkzaamheden nauwgezet te zullen volgen. Mocht bij uitvoering van de heiwerkzaamheden blijken dat wordt gehandeld in strijd met de omgevingsvergunning – waar het gaat om het voorkomen van schade door trillingen met name nadere aanwijzing 9 – of in strijd met de verplichting die op de uitvoerder rust op grond van artikel 7.18 van het Bbl, dan is het college in beginsel gehouden hiertegen handhavend op te treden.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af

Artikel delen