Op 26 november 2025 (ECLI:NL:RBROT:2025:13723) heeft de rechtbank Rotterdam de inmiddels 66ste uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een schuur in zijn tuin. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor een BOPA. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college ten onrechte geen instemming heeft gevraagd aan het Waterschap voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

Het college heeft het Waterschap ten onrechte niet om instemming heeft verzocht voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Op grond van artikel 4.24, lid 1, onder c Omgevingsbesluit (Ob) is het dagelijks bestuur van het Waterschap adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor in de waterschapsverordening is bepaald dat het verrichten daarvan zonder omgevingsvergunning verboden is. Op grond van het tweede lid van dit artikel behoeft de voorgenomen beslissing op de aanvraag bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b, of c óók instemming van het dagelijks bestuur van het Waterschap. De rechtbank is van oordeel dat in het bericht van 23 mei 2024 van het Waterschap geen instemming kan worden gelezen, nu het college het Waterschap niet om instemming heeft gevraagd, maar slechts om advies en dat is wat het waterschap heeft gegeven. Bovendien wordt in dit advies aangegeven dat er ruimtelijk gezien geen bezwaar is, ervan uitgaande dat de werken zich buiten de onderhoudsstrook (5 meter van de insteek) van de watergang bevinden. Van instemming kan gelet op dit laatste ook geen sprake zijn.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Ter plaatse van het perceel geldt het omgevingsplan gemeente Hoeksche Waard (omgevingsplan). Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Op het betreffende perceel was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2013” van kracht. Dit bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Hoeksche Waard.
Het perceel waarop het bouwplan wordt uitgevoerd heeft deels de bestemming ‘Tuin’ en deels de bestemming ‘Wonen’.
Vergunninghouder is woonachtig op het adres [adres 1] in [plaats] . Op 22 maart 2024 heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een schuur in zijn tuin. Met het primaire besluit van 14 juni 2024 heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA).
Eiser woont op het adres [adres 2] in [plaats] en heeft op 25 juli 2024 bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Hierin geeft hij aan dat de locatie van de schuur publiekrechtelijk niet is toegestaan, omdat dit in de beschermingszone van de sloot gelegen is. Hierbij verwijst eiser naar de Keur van het Waterschap Hollandse Delta. Daarnaast is de aanvraag van de vorige bewoner om een omgevingsvergunning voor een schuur geweigerd in verband met het maximale bouwoppervlakte. Met deze omgevingsvergunning wordt het te bebouwen oppervlak nog verder uitgebreid.
Op 7 oktober 2024 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden bij de ambtelijke hoorcommissie van de gemeente Hoeksche Waard (de commissie). Naar aanleiding hiervan heeft de commissie een advies uitgebracht. Hierin komt de commissie tot het oordeel dat het college in redelijkheid tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning is gekomen. Het bouwwerk is gelegen in het achtererfgebied, waardoor dit is vrijgesteld van een welstandsadvies. Ook is een schuur passend bij een woonbestemming en functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw. De schuur wordt kort op de woning geplaatst, heeft een beperkte hoogte, ligt in het achtererfgebied en de overschrijding van het te bebouwen oppervlak zorgt niet voor een onevenredige afbreuk van de ruimtelijkheid van het perceel. Het perceel is namelijk ongeveer 2.623 m² groot. Het is de commissie verder niet gebleken dat de gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Het college heeft het besluit volgens de commissie zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd waarom het bouwen van de schuur met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar moet worden geacht. Het college kan de gevraagde omgevingsvergunning niet weigeren op grond van regelgeving van het Waterschap omdat zij daar niet over gaat. Wel is op de laatste pagina van de omgevingsvergunning aangegeven dat vergunninghouder in ieder geval nog een vergunning moet aanvragen voor een wateractiviteit. De commissie adviseert om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
Met het bestreden besluit van 21 oktober 2024 heeft het college het advies van de commissie overgenomen. Hierbij worden tevens enkele zaken uit de omgevingsvergunning gecorrigeerd. Zo is in de omgevingsvergunning bij de technische bouwactiviteit een verkeerd artikelnummer genoemd. Ook is ten onrechte niet meegewogen dat de te bouwen schuur ook deels op de bestemming ‘Wonen’ is gesitueerd. Dit heeft echter geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit, nu het college heeft besloten om af te wijken van de omgevingsplanregels. Over het te bebouwen oppervlak is ter verduidelijking in het bestreden besluit nog opgenomen dat het college is uitgegaan van 167 m² aan aanwezige bijgebouwen (schuur van 46 m², uitbreiding woning van 63 m² en carport van 58 m²). Samen met de nieuwe schuur van 50 m² komt dit op een totaal van ongeveer 217 m². Dit is meer dan is toegestaan (100 m²). Met toepassing van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet heeft het college besloten af te wijken van onder meer deze regel.
Eiser heeft op 4 november 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft hier op 2 december 2024 op gereageerd met een verweerschrift. Op 18 december 2024 heeft eiser nog aanvullende beroepsgronden ingediend.
Vergunninghouder heeft op 26 maart 2025 laten weten dat hij als belanghebbende wil deelnemen aan de procedure.
Met het wijzigingsbesluit van 7 juli 2025 heeft het college de omgevingsvergunning gewijzigd. Dit omdat de schuur elders op het perceel wordt verplaatst, zodat de afstand tot de insteek van de sloot minimaal vijf meter bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de regels van het Waterschap Hollandse Delta. De uitvoering van de schuur blijft ongewijzigd. De rechtbank neemt dit wijzigingsbesluit met gebruikmaking van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mee in deze procedure.
De beroepsgronden
Advies en instemming van het Waterschap
Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat een watervergunning van het Waterschap voor deze activiteit noodzakelijk is. De te bouwen schuur ligt namelijk volledig binnen de beschermingszone van een waterstaatwerk (de sloot). Deze watervergunning is niet door vergunninghouder aangevraagd. Ook was er advies en instemming van het Waterschap nodig, alvorens het college kon overgaan tot verlening van de omgevingsvergunning.
Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zij het Waterschap om advies hebben gevraagd, maar dat dit gelezen dient te worden als een verzoek om instemming. Ook het bericht van het Waterschap van 23 april 2024, dat weliswaar alleen spreekt over ‘advies’, dient te worden gelezen als een instemming.
De rechtbank overweegt allereerst dat het bouwplan voor de schuur met de gewijzigde omgevingsvergunning van 7 juli 2025 gewijzigd is. De locatie van de schuur wordt hiermee iets verschoven, waardoor deze op meer dan vijf meter van de insteek van de sloot komt te staan. Aan de uitvoering van de schuur zelf wordt niets gewijzigd. Gelet op deze wijziging is een watervergunning uiteindelijk niet meer noodzakelijk.
Dat laatste neemt niet weg dat het college het Waterschap ten onrechte niet om instemming heeft verzocht voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Op grond van artikel 4.24, eerste lid, onder c van het Omgevingsbesluit (Ob) is het dagelijks bestuur van het Waterschap adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor in de waterschapsverordening is bepaald dat het verrichten daarvan zonder omgevingsvergunning verboden is. Op grond van het tweede lid van dit artikel behoeft de voorgenomen beslissing op de aanvraag bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b, of c óók instemming van het dagelijks bestuur van het Waterschap. De rechtbank is van oordeel dat in het bericht van 23 mei 2024 van het Waterschap geen instemming kan worden gelezen, nu het college het Waterschap niet om instemming heeft gevraagd, maar slechts om advies en dat is wat het waterschap heeft gegeven. Bovendien wordt in dit advies aangegeven dat er ruimtelijk gezien geen bezwaar is, ervan uitgaande dat de werken zich buiten de onderhoudsstrook (5 meter van de insteek) van de watergang bevinden. Van instemming kan gelet op dit laatste ook geen sprake zijn. In het initiële bouwplan stond de schuur immers binnen de genoemde 5 meter. Het beroep is om deze reden gegrond.
Maximaal te bebouwen oppervlak & functionaliteit schuur
Voorts voert eiser aan dat de maximaal te bebouwen oppervlakte aan bijgebouwen al vóór het toevoegen van de vergunde schuur wordt overschreden. Het is toegestaan om maximaal 100 m² aan bijgebouwen te hebben en dat wordt volgens eiser al overschreden omdat er sprake is van een bebouwd oppervlak van 167 m². Met de schuur van 50 m² erbij komt dit uit op 217 m². Deze schuur is daarnaast volgens eiser niet functioneel voor de tuin. Er is volgens eiser namelijk al voldoende opslagplaats aanwezig voor materieel om de tuin te onderhouden.
De rechtbank stelt vast dat het maximale oppervlak aan bijgebouwen inderdaad reeds vóór de vergunde schuur wordt overschreden. Door het college is echter een omgevingsvergunning verleend voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Hiermee kan worden afgeweken van de regels uit het omgevingsplan, mits het college afdoende motiveert dat hiermee nog steeds sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dit in het bestreden besluit – met het daaraan ten grondslag liggende advies van de commissie – gedaan. De commissie heeft in het advies overwogen dat een schuur passend is bij een woonbestemming en functioneel is voor een tuin. Daarnaast motiveert de commissie dat de schuur kort op de woning wordt geplaatst, deze een beperkte hoogte heeft, in het achtererfgebied ligt en dat de overschrijding van het te bebouwen oppervlak niet zorgt voor een onevenredige afbreuk van de ruimtelijkheid van het perceel. Het perceel is ongeveer 2.623 m² groot, waardoor de schuur niet overheerst op het perceel. Met deze motivering is naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat de afwijking van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties waarborgt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het achtererf
Tot slot betoogt eiser dat de schuur niet uitsluitend in het achtererf op de bestemming ‘Wonen’ wordt gebouwd, maar naast het hoofdgebouw op de bestemming ‘Tuin’.
Op grond van artikel 1.1 en bijlage I van het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt het achtererfgebied gedefiniëerd als: ‘het gebouwerf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen’. Het college licht in het verweerschrift toe dat de schuur ongeveer 10 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw ligt, en dus in het achtererfgebied. De rechtbank stelt vast dat dit ook uit de bouwtekeningen in het dossier volgt. In het bestreden besluit is daarnaast reeds gecorrigeerd dat de te bouwen schuur inderdaad ook deels op de bestemming ‘Wonen’ wordt gebouwd. Dit heeft echter geen gevolgen voor het besluit, nu het college met de verleende omgevingsvergunning heeft besloten onder meer af te wijken van de regels ten aanzien van het maximaal te bebouwen oppervlak. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelet op wat hiervoor onder 8.3 is overwogen is het beroep gegrond wegens strijd met artikel 4.24 van het Ob en moet het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit omdat door het wijzigingsbesluit van 7 juli 2024 geen watervergunning meer nodig is voor het plaatsen van de schuur, waardoor het vereiste voor het verkrijgen van instemming van het Waterschap is komen vervallen.