Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Aanwezigheid illegale hennepkwekerij in kruipruimte impliceert niet automatisch overtreding verbod woningonttrekking

11 september 2024

Samenvatting

Samenvatting

Hoewel appellant kan worden aangesproken voor de in de kruipruimte van de woning aanwezige hennepkwekerij en de kruipruimte valt onder het begrip ‘woonruimte’ als bedoeld in art. 21, eerste lid, Huisvestingswet (“Hw”), mocht het college appellant geen bestuurlijke boete opleggen wegens handelen in strijd met het verbod om woonruimte aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. Dit volgt uit de Afdelingsuitspraak van 4 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3586). Uit het rapport van bevindingen, opgesteld naar aanleiding van de ontmanteling van de hennepkwekerij, blijkt dat de kruipruimte toegankelijk was via een deur in de woning, dat de kruipruimte zodanig was uitgegraven dat men daar bijna rechtop kon staan en dat de gehele kruipruimte werd gebruikt voor hennepteelt. In hoger beroep staat onder meer de vraag centraal of sprake is van een overtreding van het in de Hw neergelegde onttrekkingsverbod. Meer in het bijzonder dient de Afdeling de vraag te beantwoorden of het college de uitgegraven en via de woning toegankelijk kruipruimte mocht aanmerken als ‘een voor bewoning bestemde ruimte’ (in de zin van de Hw).

In beroep had de rechtbank overwogen dat uit art. 1, aanhef en onder l, Hw volgt dat onder een woonruimte, voor zover hier van belang, moet worden verstaan ‘een besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden’. Omdat de Hw bevat geen definitie bevat van het begrip ‘kruipruimte’, had de rechtbank voor de uitleg hiervan aansluiting gezocht bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven: een lage ruimte tussen de vloer van de begane grond en de bodemafsluiting, bestemd voor ventilatie, leidingen en gelegenheid tot reparaties. Gelet hierop had de rechtbank geoordeeld dat de uitgegraven kruipruimte niet voor zelfstandige bewoning was bestemd. Omdat het college ook niet nader had onderbouwd dat de rest van de woning als gevolg van de langdurige aanwezigheid van een hennepkwekerij technisch onbewoonbaar was en aldus werd onttrokken aan de bestemming tot bewoning, had de rechtbank geconcludeerd dat de woning niet was onttrokken aan de bestemming tot bewoning. Anders dan de rechtbank overweegt de Afdeling dat de kruipruimte (wel) deel uitmaakt van een woonruimte (als bedoeld in art. 21, eerste lid, Hw), namelijk als ‘een of meer andere ruimten’ in de zin van het hiervoor aangehaalde art. 1, aanhef en onder l, Hw.

De kruipruimte maakt volgens de Afdeling onderdeel uit van de woning als bouwwerk en staat ten dienste van het gebruik voor bewoning van de woning. Vast staat tevens dat de woning als geheel (dus alle ruimten tezamen) ten tijde van de controle bestemd of geschikt voor bewoning was. In zoverre is naar het oordeel van de Afdeling dus niet van belang dat de kruipruimte op zichzelf niet bestemd of geschikt voor bewoning was. De Afdeling is evenwel met de rechtbank van oordeel dat het college niet heeft aangetoond dat de woning aan de bestemming tot bewoning was onttrokken (als bedoeld in art. 21, eerste lid, aanhef en onder a, Hw): uit het rapport van bevindingen volgt dat de hennepkwekerij zich in een afgesloten uitgegraven kruipruimte bevond. Dat de overige ruimten van de woning ook voor de hennepkwekerij werden gebruikt, volgt niet uit het rapport en heeft het college verder ook niet onderbouwd.

Op de foto’s is ook te zien dat in de woning nog onder meer een keuken met keukenapparatuur en meubilair aanwezig waren. Daaruit kan volgens de Afdeling worden afgeleid dat de woning fysiek nog bewoonbaar was. De enkele stelling van het college dat een hennepkwekerij in zijn algemeenheid stankoverlast en een hoge luchtvochtigheid meebrengt en dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen ademhalingsklachten kunnen veroorzaken is niet toereikend voor het oordeel dat de woning als gevolg van de aanwezige hennepkwekerij niet meer, althans minder voor bewoning geschikt was. Omdat ook het rapport onvoldoende grond biedt om te oordelen dat de woning door de aanwezigheid van de hennepkwekerij niet langer geschikt was voor bewoning, of daardoor geschikt was voor bewoning door minder bewoners dan zonder de aanwezigheid van de hennepkwekerij, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college geen boete aan appellant mocht opleggen wegens overtreding van art. 21, eerste lid, aanhef en onder a, Hw.

Artikel delen