Een uitspraak van 31 oktober 2025 van de voorzieningenrechter van de Afdeling maakt andermaal duidelijk dat de Afdeling zeer streng is als het aankomt op het schorsen van betalingsverplichtingen van burgers totdat op het (hoger) beroep is beslist. De zaak betrof het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Waadhoeke tot invordering van verbeurde dwangsommen vanwege overtredingen van een last onder dwangsom met betrekking tot bouwovertredingen.

Het totaalbedrag beliep inclusief wettelijke rente €25.201,92. Kennelijk was de last onder dwangsom nog niet onherroepelijk, want verzoekers gaven onder meer aan dat het onredelijk zou zijn dat zij de dwangsommen al moesten betalen voordat de Afdeling op het hoger beroep hierover zou hebben beslist. Dit hoger beroep was gelet op artikel 5:39 van de Awb ook gericht tegen het invorderingsbesluit.
Met dit eerste argument is de voorzieningenrechter snel klaar: mocht de last onder dwangsom door de Afdeling vernietigd worden, zal daarbij ook het invorderingsbesluit worden vernietigd. Dan moeten reeds betaalde dwangsommen door de gemeente worden terugbetaald.
Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat bij de invordering in principe geen rekening hoeft te worden gehouden met de financiële draagkracht van de overtreder. Dat is een zaak voor de executiefase. Dat kan alleen anders liggen als evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. De bewijslast hiervoor ligt bij de verzoekers. Het criterium dat de Afdeling daarvoor in deze uitspraak lijkt te hanteren, is of invordering zal leiden tot het faillissement van de verzoekers. Dat is hier volgens de voorzieningenrechter niet aan de orde, in het bijzonder in aanmerking genomen de verklaring van het college dat de dwangsom in tien termijnen betaald mag worden.
Tot slot stelt de voorzieningenrechter dat de hoogte van de dwangsom een grond is die bij de procedure tegen de last onder dwangsom thuishoort, zodat dit geen reden kan zijn voor schorsing.
De voorzieningenrechter kent in deze uitspraak met zoveel woorden veel gewicht toe aan het gezag dat behoort uit te gaan van een last onder dwangsom. Kennelijk wil de Afdeling de deur niet openzetten voor overtreders, dat doorprocederen wordt beloond met een uitstel van betaling. Tegelijkertijd stond de last en daarmee ook de hoogte van de dwangsom in deze zaak nog niet onherroepelijk vast. Ook heeft de voorzieningenrechter klaarblijkelijk wel vastgesteld dat invordering een forse impact zou hebben op de financiële situatie van verzoekers; ook buiten faillissement (of de Wsnp) om kan een dergelijke financiële klap voor mensen onomkeerbare gevolgen hebben.