De beoogde koper van een vleeskuikenbedrijf (“koper”) kwalificeert als belanghebbende bij het besluit om de revisievergunning voor het over te nemen bedrijf gedeeltelijk in te trekken, aldus de Afdeling in haar uitspraak van 8 oktober 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4812). Ook de verkoper van het bedrijf (“verkoper”) heeft in dit geval procesbelang bij het bestuursrechtelijke oordeel over het intrekkingsbesluit, ook al heeft deze de eigendom van zijn bedrijf inmiddels overgedragen.

Aanleiding voor beide procesrechtelijke beslissingen was een geschil over het op verzoek van een milieuvereniging genomen besluit van medio december 2021, waarmee het college de in 2011 verleende revisievergunning voor een pluimveehouderij en akkerbouwbedrijf gedeeltelijk had ingetrokken. In hoger beroep betoogt de milieuvereniging dat de rechtbank het daartegen gerichte beroep van de koper en de verkoper niet-ontvankelijk had moeten verklaren: de koper was volgens de milieuvereniging ten tijde van het intrekkingsbesluit nog geen eigenaar en zou daarmee niet als belanghebbende bij het besluit zijn aan te merken; de verkoper zou na de eigendomsoverdracht op 31 december 2021 niet langer een procesbelang hebben bij het voeren van een bestuursrechtelijke procedure.
Ten aanzien van de belanghebbendheid van de koper overweegt de Afdeling dat koper één dag eigenaar (en dus vergunninghouder) is geweest van het bedrijf. Omdat de koopovereenkomst echter al in juni 2021 was getekend en het intrekkingsbesluit is genomen in de periode waarin de koper op grond van die overeenkomst gebruik mocht maken van de revisievergunning, acht de Afdeling het aannemelijk dat de koper gevolgen heeft kunnen ondervinden van het intrekkingsbesluit van medio december 2021. Daarmee had de koper naar het oordeel van de Afdeling een eigen belang op grond waarvan deze als belanghebbende (in de zin van art. 1:2, eerste lid, Awb) bij het intrekkingsbesluit kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de stelling dat het procesbelang van de verkoper ten tijde van het instellen van beroep tegen het intrekkingsbesluit was vervallen - de eigendomsoverdracht vond immers reeds daarvóór plaats - overweegt de Afdeling dat met ‘procesbelang’ wordt bedoeld het belang dat bestaat bij de uitkomst van de procedure (dus wat de rechtszoekende concreet met het beroep wil of kan bereiken). Dit betreft volgens de Afdeling niet de vraag of de rechtszoekende gelijk heeft; het gaat erom dat de rechtszoekende een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat in de beroepsprocedure zou krijgen. De vraag of er procesbelang is, moet naar het oordeel van de Afdeling worden beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het beroep (vgl. de Afdelingsuitspraak van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1730). Hoewel vaststaat dat het vleeskuikenbedrijf ten tijde van het indienen van het beroep niet langer in eigendom toebehoorde aan de verkoper, kan volgens de Afdeling nog steeds procesbelang bestaan bij het beroep van een voormalig eigenaar indien deze stelt schade te hebben geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming en daarbij tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het intrekkingsbesluit (vgl. de Afdelingsuitspraak van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1939). Omdat de verkoper in dit geval ter zitting had aangevoerd dat hij een belang had bij de levering van het bedrijf conform de koopovereenkomst en schade zou kunnen lijden als gevolg van niet-nakoming van de daarin gemaakte afspraken, is de Afdeling van oordeel dat de verkoper procesbelang had bij de uitkomst van de beroepsprocedure. De Afdeling concludeert dat de rechtbank het ingestelde beroep van zowel de koper als de verkoper terecht inhoudelijk heeft beoordeeld.