Bij tussenuitspraak van 18 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2607, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 25 november 2024 te herstellen. In dat besluit heeft het college een aantal locaties aangewezen voor het plaatsen van (ondergrondse) containers voor de inzameling van huishoudelijk afval (hierna: ORAC’s).

[appellant A] en anderen betogen dat het bestreden besluit in strijd met artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: het Bbl) is, omdat de ORAC’s de omgeving zullen ontsieren. [appellant B] en anderen voeren aan dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 4.21 en 4.23 van de Omgevingswet vanwege de schending van de eisen van een gezonde en veilige leefomgeving, in het bijzonder in verband met het omgevingsgeluid.
In deze zaak gaat het om een besluit waarin verschillende locaties zijn aangewezen voor de plaatsing van een ORAC’s. Dit besluit is genomen op grond van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009. Deze verordening is gebaseerd op artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
Dit is met de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten, waaronder het Bbl, in de Wet milieubeheer gebleven en daarmee - anders dan [appellant A] en anderen en [appellant B] en anderen veronderstellen - niet overgegaan in het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan.
De Omgevingswet en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten, waaronder het Bbl, vormen dus in dit geval niet het juridisch kader voor de beoordeling van het bestreden besluit. Alleen al daarom slagen de betogen niet.