De zaak gaat over een last onder dwangsom omdat eiseres niet heeft gehandeld volgens het mobiliteitsplan dat was gevoegd bij de omgevingsvergunning voor een woningbouwcomplex. Aan de vergunning ontbrak echter een expliciet voorschrift dat naleving van dat mobiliteitsplan verplicht stelde. Toch oordeelt de rechtbank dat gebruik in afwijking van uitgangspunten uit de omgevingsvergunning in beginsel een overtreding kan vormen van artikel 22.26 van het Omgevingsplan.

In artikel 22.26 van het Omgevingsplan was bepaald dat het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden. Hoewel in dit artikel niet letterlijk staat dat het is verplicht om het bouwwerk te gebruiken conform de eerder verleende omgevingsvergunning, brengt een redelijke uitleg van artikel 22.26 van het Omgevingsplan met zich mee dat eiseres het mobiliteitsplan niet zonder meer terzijde kan leggen. Door te handelen in afwijking van het mobiliteitsplan gebruikt eiseres het bouwwerk in afwijking van (uitgangspunten) van de daarvoor verleende omgevingsvergunning en is er in beginsel sprake van een overtreding van artikel 22.26 van het Omgevingsplan.
Dit is een verschil met het oude recht. Het gebruik van een bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan dan wel het bouwen van een bouwwerk zonder vergunning was voorheen bij wet verboden. In artikel 22.26 van het Omgevingsplan, worden bouwactiviteiten die onder Wabo vergunningplichtig waren voor het bouwen (artikel 2.1, lid 1, onder a Wabo), onder de Omgevingswet vergunningplichtig voor de omgevingsplanactiviteit. Maar de planwetgever lijkt ook het gebruik in afwijking van een verleende omgevingsvergunning vergunningplichtig te willen maken in artikel 22.26 van het Omgevingsplan.
Of dit leidt tot een overtreding hangt af van de vraag of andere planregels het afwijkende gebruik toestaan. Dat is het geval bij vergunningsvrije bouwwerken, maar niet bij parkeren. Daarom zijn de oude bestemmingsplannen – nu onderdeel van het Omgevingsplan – relevant.
Het college verwees naar de verplichting uit het bestemmingsplan “XII Strijp binnen de Ring 2007” om voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormen 2019 in stand te houden, maar liet ten onrechte artikel 8.1(b) buiten beschouwing, dat verplicht rekening te houden met gewijzigde normen. Bovendien geldt inmiddels het Parapluplan Parkeren, dat een dynamische verwijzing naar nieuwe parkeernormen bevat. De Nota Parkeernormen 2024 is minder streng, maar het college heeft niet onderbouwd of onder die nieuwe normen voldoende parkeergelegenheid bestaat.
De rechtbank concludeert dat sprake is van strijd met artikel 22.26 Omgevingsplan, maar dat deze strijd kan worden weggenomen via het Parapluplan Parkeren. In het bestreden besluit is onvoldoende onderbouwd of dit wel of niet is gebeurd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Rechtbank Oost-Brabant, 10 november 2025, gepubliceerd 14 november 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:7293