[bedrijf] heeft op 14 juni 2024 een aanvraag ingediend bij het college voor een omgevingsvergunning. Het college heeft met het besluit van 19 augustus 2024 deze omgevingsvergunning verleend. Eiseres is belangenbehartiger van [bouwwerk] die is gelegen tegenover het perceel waarvoor de omgevingsvergunning is verleend en zij heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit van 14 januari 2025 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en de verleende vergunning in stand gelaten.

Het college heeft de omgevingsvergunning verleend, omdat het bouwplan van [bedrijf] voldoet aan de regels van het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Oisterwijk , gevormd door het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (hierna: het bestemmingsplan).
Eiseres betoogt dat artikel 6.2, onder h, van de planregels via exceptieve toetsing buiten toepassing moet worden gelaten, omdat deze bepaling evident in strijd is met hoger recht.
Exceptieve toetsing van bestemmingsplanregels is pas aan de orde wanneer de bestemmingsplanprocedure reeds doorlopen is en het plan onherroepelijk is geworden. Dat is in deze zaak nog niet het geval.
Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die tot strijd met het evenredigheidsbeginsel zouden leiden. De rechtbank volgt eiseres hierin niet.
Voor een geslaagd beroep op het evenredigheidsbeginsel bij een gebonden bevoegdheid op grond van een wet in formele zin – zoals artikel 8.0a, eerste lid van het Bkl – moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden die de wetgever bij het vaststellen van de wet niet heeft verdisconteerd (ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772). De door eiseres genoemde omstandigheden zien niet op dit wettelijk systeem.
Evenmin is er sprake van de toepassing van een discretionaire bevoegdheid of het afwijken van het planregels. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres bezwaarlijk is dat zij moet wachten op de uitspraak van de Afdeling over het bestemmingsplan en dat deze uitspraak mogelijk geen effect heeft op de aan [bedrijf] verleende omgevingsvergunning.
De rechtbank is echter gebonden aan het wettelijk systeem zoals dit geldt. Daarbij weegt mee dat geen verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend. De rechtbank ziet daarom geen ruimte om artikel 8.0a, eerste lid van het Bkl buiten toepassing te laten wegens de door eiser gestelde strijd met het evenredigheidsbeginsel.