Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Beoordelingsruimte bestuursorgaan bij omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit vellen van een houtopstand

Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit ‘vellen van houtopstand’ (kapvergunning).

12 December 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

Met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure is in het primaire besluit de aanvraag geweigerd. Gelet op art. 22.8 Omgevingswet is de aanvraag beoordeeld als een aanvraag voor een omgevingsplanactiviteit: vellen van houtopstand, met toepassing van art. 22.299 Omgevingsplan en de artt. 2 en 4 van de ‘Bomenverordening Tiel 2014’. Daarbij heeft het college overwogen dat het belang van de koper van bouwperceel [naam buitenplaats] [perceel] bij de kap van de boom, namelijk het voorkomen van overlast, niet opweegt tegen de waarden van het behoud van de boom. Daarbij gaat het vooral om natuurwaarden, milieuwaarden en de waarden van de boom voor het stadsschoon.

O.g.v. art. 4, lid 1 Bomenverordening kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een vergunning voor het vellen van een boom wordt geweigerd, als het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van de boom:

-natuurwaarden;

- milieuwaarden;

-landschappelijke waarden;

-cultuurhistorische waarden;

-waarden van stads- en dorpsschoon;

-waarden voor recreatie en leefbaarheid.

Uit deze bepaling volgt dat het college eerst de waarden van de boom moet bepalen. Het college heeft daarbij beoordelingsruimte. Vervolgens moet het college een belangenafweging maken om te kunnen beoordelen of een vergunning voor het vellen van een boom wel of niet wordt verleend. Die afweging is aan het college. Het college moet de omgevingsvergunning weigeren als de belangen van verlening van die vergunning niet opwegen tegen een of meer v.d. hiervoor genoemde waarden van behoud van de boom.

Afhankelijk v.d. beroepsgronden gaat de rechter in op de vraag of de manier waarop het bestuursorgaan van de hem toekomende beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt, in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de rechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. De bestuursrechter gaat verder niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen en of hij eenzelfde invulling zou hebben gegeven aan de beleidsruimte en tot een zelfde uitkomst van de belangenafweging zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

Artikel delen