Het lijkt wel de week van de uitzonderlijke rechtsbeginselen. Allereerst de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van State van 15 oktober 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4911, waarin een schending van de rechtsbescherming van appellant wordt vastgesteld.

In mei 2024 is het bestemmingsplan "Veghels Buiten, deelgebied Erpseweg-Zuid, 1e herziening" vastgesteld. Bij besluit van 30 september 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 42 woningen. De verzoeker heeft bij de Afdeling beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan en een verzoek voorlopige voorziening ingediend. Tevens is bezwaar ingesteld tegen de omgevingsvergunning. Het college heeft na de indiening van het verzoek voorlopige voorziening en net voordat de voorzieningenrechter het bestemmingsplan heeft geschorst, een beslissing op bezwaar genomen. Bij de rechtbank is de beslissing op bezwaar in stand gebleven. In hoger beroep is opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van de omgevingsvergunning. Volgens appellant heeft het college gehandeld in strijd met het fair play-beginsel en het rechtszekerheidsbeginsel door een beslissing op bezwaar te nemen terwijl er tegen het nieuwe bestemmingsplan een verzoek voorlopige voorziening was ingediend waarover nog geen uitspraak was gewezen.
Als achtergrond; uit de Tegelen-jurisprudentie volgt dat een omgevingsvergunning wordt getoetst aan een nog niet onherroepelijk bestemmingsplan, zolang een bestemmingsplan in werking is. Dat geldt ook voor de beslissing op bezwaar. Indien het besluit op bezwaar eenmaal is genomen, blijft dit plan bepalend voor de toetsing in beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter, ook al wordt het bestemmingsplan later door de Raad van State vernietigd.
Het college had volgens de voorzieningenrechter in dit geval de behandeling van het verzoek voorlopige voorziening moeten afwachten, voordat op het bezwaarschrift kon worden besloten. Het college was op de hoogte van het schorsingsverzoek en de datum van de inhoudelijke behandeling. Desondanks heeft het college, nota bene 3 dagen voor de zittingsdatum en op dezelfde dag dat de commissie schriftelijk advies heeft uitgebracht, op het bezwaar beslist en de beslissing verzonden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de rechtsbescherming van de belanghebbende die tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wil opkomen, in het gedrang komt en schorst het besluit.