De voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant oordeelt in zijn uitspraak van 21 maart 2025 (ECLI:NL:RBOBR:2025:1580) dat het college niet toereikend heeft gemotiveerd waarom het noodzakelijk en evenwichtig is om repressief welstandstoezicht uit te oefenen ten aanzien van een in het achterdakvlak vergunningsvrije geplaatste dakkapel. Niet in geschil is dat de dakkapel onder het regime van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (“Wabo”) zonder omgevingsvergunning is (en mocht worden) geplaatst.
Het college betoogt dat sprake is van een welstandsexces: omdat de dakkapel niet overeenstemming is met destijds vastgestelde Welstandsnota en de daarin opgenomen gebiedsgerichte criteria (die een standaarddakkapel voorschrijven), is de dakkapel vanwege ‘ernstige strijd met de redelijke eisen van welstand’ ook in strijd met het tijdelijke omgevingsplan (dat voor wat betreft de geldende welstandseisen voor vergunningsvrij geplaatste of te plaatsen bouwwerken verwijst naar de gebiedsgerichte criteria uit de onder de Wabo vastgestelde Welstandsnota). Bij de voorzieningenrechter staat de vraag centraal of sprake is van een welstandsexces, waartegen het college handhavend mocht optreden. Daarbij acht de voorzieningenrechter relevant, dat de woningeigenaar het college voorafgaand aan het opleggen van de last onder dwangsom heeft voorgesteld de dakkapel conform een gewijzigde tekening te willen aanpassen op een manier die meer tegemoet komt aan de gebiedsgerichte criteria.
De voorzieningenrechter stelt vast dat zowel de uiterlijke vormgeving als de positionering op het dakvlak voor het college reden vormen voor de opgelegde last onder dwangsom. Anders dan het college betoogt, biedt het omgevingsplan volgens de voorzieningenrechter geen ruimte om op te treden tegen de positionering van bouwwerken. Omdat het voor de hand ligt om een vergunningsvrije dakkapel afzonderlijk en op zichzelf te beoordelen, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter kennelijk onredelijk om in de gebiedsgerichte welstandscriteria eisen te stellen aan de positionering van vergunningsvrije dakkapellen. Het college heeft aldus onvoldoende gemotiveerd dat vanwege de positionering van de dakkapel sprake is van een welstandsexces (en daarmee van een overtreding van het omgevingsplan). Daarnaast heeft het college met de verwijzing naar de gebiedsgerichte criteria evenmin deugdelijk gemotiveerd dat het uiterlijk van de dakkapel, ook na aanpassing ervan, een welstandsexces oplevert. Volgens de voorzieningenrechter is in de Welstandsnota ten onrechte vastgelegd dat iedere dakkapel die afwijkt van de in de nota opgenomen standaarddakkapel ernstig in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt op deze wijze het plaatsen van (vergunningsvrije) bouwwerken ingrijpend gereguleerd, terwijl tegen deze regulering geen rechtsbescherming openstaat. Ook staat deze wijze van reguleren op gespannen voet met het uitgangspunt dat beantwoording van de vraag of sprake is van een handhaafbaar welstandsexces een beoordeling van alle omstandigheden van het geval vergt (vgl. de Afdelingsuitspraak van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1249). Omdat dit antwoord volgens de voorzieningenrechter niet op voorhand kan worden vastgelegd in de Welstandsnota, komt aan de daarin opgenomen criteria geen doorslaggevend gewicht toe. Nadat de bewoner had voorgesteld de dakkapel zodanig aan te passen dat het uiterlijk ervan nagenoeg hetzelfde is als het uiterlijk van de standaarddakkapel in de gebiedsgerichte criteria, mocht het college zijn standpunt dat sprake is van een welstandsexces naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet uitsluitend baseren op het advies van de welstandscommissie. Uit dit advies kan volgens de voorzieningenrechter namelijk niet worden afgeleid waarom het uiterlijk van de dakkapel na aanpassing een welstandsexces oplevert. In het licht van de beginselplichtformule concludeert de voorzieningenrechter dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom handhavend optreden niet onevenredig is: het college had beter moeten onderbouwen waarom het noodzakelijk en evenwichtig is om verwijdering of een verdergaande aanpassing van de gerealiseerde dakkapel te verlangen.