Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Bewijslastverdeling spoedeisende bestuursdwang onjuist aanbieden afval

De Afdeling oordeelt in haar uitspraken van 23 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1806 en ECLI:NL:RVS:2025:1801) dat het college de kosten van toegepaste spoedeisende bestuursdwang wegens het in strijd met de lokale Afvalstoffenverordening aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen niet kan verhalen op iemand die deze overtreding niet heeft begaan. In beide zaken slagen de betrokken personen tot wie de aangetroffen afvalstoffen zijn te herleiden erin het bewijsvermoeden dat zij als overtreder zijn aan te merken voldoende in twijfel te trekken.

30 April 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

De enkele omstandigheid dat de verkeerd aangeboden afvalstoffen op een afstand van 1,4 respectievelijk 4,1 kilometer van de woningen van betrokkenen zijn aangetroffen, is daarvoor op zichzelf onvoldoende; in samenhang met andere omstandigheden kan aan die afstand wel betekenis toekomen (vgl. de Afdelingsuitspraak van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1515). De Afdeling overweegt in beide zaken dat volgens vaste Afdelingsrechtspraak ervan mag worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt (vgl. de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432). Bij het ontkrachten van dit bewijsvermoeden geldt volgens de Afdeling als maatstaf of hetgeen betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken; de betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is; daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de betrokkenen in beide zaken aan de hand van een concrete, consistente en logische verklaring voldoende twijfel gezaaid om het bewijsvermoeden te ontkrachten dat zij de afvalstoffen verkeerd hebben aangeboden. De Afdeling concludeert dat het college daarom ten onrechte de kosten voor de toegepaste spoedeisende bestuursdwang bij hen in rekening heeft gebracht. 

Artikel delen