In haar uitspraak van 11 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:5095) oordeelt de Afdeling dat het college onder de aanzegging van kostenverhaal ten onrechte spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast bij het verwijderen van onjuist aangeboden huishoudelijk afval, omdat appellante erin is geslaagd het bewijsvermoeden te ontkrachten dat zij met het plaatsen van een lege doos naast een ondergrondse restafvalcontainer (“ORAC”) de lokale Afvalstoffenverordening heeft overtreden.
De Afdeling overweegt dat uit vaste Afdelingsrechtspraak volgt dat als verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden, dit het bewijsvermoeden oplevert dat het afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij derhalve de overtreder is (vgl. de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432). Het is vervolgens aan de betrokkene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is of dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken; de betrokkene hoeft niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het onjuist aanbieden van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden. Hoewel in dit geval het adreslabel op de doos tot appellante is te herleiden, heeft zij naar het oordeel van de Afdeling een concrete, logische, consistente, met schriftelijke verklaringen onderbouwde en daarmee aannemelijke verklaring gegeven over hoe de doos is terechtgekomen op de plek waar deze is aangetroffen. Daarmee heeft appellant volgens de Afdeling het bewijsvermoeden ontkracht dat zij degene was die de doos naast de ORAC heeft achtergelaten. De Afdeling concludeert dat het college appellante ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.