Wat heeft een last onder dwangsom met de Wet Bibob te maken? De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geeft een antwoord op deze vraag in een uitspraak van 5 november 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:5331): een last onder dwangsom, opgelegd voor gedragingen die een overtreding zijn van de Wet op de economische delicten, zou betrokken kunnen worden bij een toekomstig Bibob-onderzoek.

Dit levert een procesbelang op in een procedure tegen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom, ook als het verbeuren van dwangsommen niet meer mogelijk is. Zie (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2025:5331&keyword=%22ECLI:NL:RVS:2025:5331%22)
In deze zaak was een last onder dwangsom opgelegd aan de eigenaar van een perceel die daarop een woongebouw had neergezet dat afweek van de verleende omgevingsvergunning: het gebouw was ruim 2 meter dieper dan vergund en overschreed deels de bouwhoogte die op grond van het bestemmingsplan was toegestaan. Het College van B&W van Groningen legde een last onder dwangsom op om het woongebouw in overeenstemming te brengen met de verleende omgevingsvergunning. De eigenaar maakte tegen dat besluit bezwaar en vroeg een omgevingsvergunning aan om het woongebouw, dat er al enige tijd stond, te legaliseren. De omgevingsvergunning werd geweigerd.
Nog tijdens de begunstigingstermijn (de termijn waarbinnen de overtreding ongedaan moet worden gemaakt) verkocht de eigenaar het perceel met daarop het woongebouw. De nieuwe eigenaar liet het College van B&W weten het bezwaar tegen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom voort te zetten. Zowel de oude als de nieuwe eigenaar maakten bezwaar tegen het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning.
Bij besluit op bezwaar besloot het College van B&W om de bezwaren van de oude eigenaar tegen zowel de last onder dwangsom als de weigering van de omgevingsvergunning niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze geen belang meer zou hebben bij een inhoudelijk oordeel. De bezwaren van de nieuwe eigenaar werden ongegrond verklaard.
Zowel de oude als de nieuwe eigenaar hebben tegen het besluit op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de oude eigenaar geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom. Hij had immers het woongebouw waarop de last ziet verkocht tijdens de begunstigingstermijn. Hij had dus geen dwangsommen verbeurd, en omdat hij niet langer eigenaar was kon hij ook geen dwangsommen meer verbeuren. Ook bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de weigering van omgevingsvergunning heeft hij geen belang meer, aangezien hij geen eigenaar meer is van het gebouw waarop de vergunning ziet. Zijn beroep tegen het besluit op bezwaar wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van de nieuwe eigenaar, die wel procesbelang heeft, wordt ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak stellen de oude en de nieuwe eigenaar hoger beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
De Afdeling ziet het anders dan de rechtbank, althans voor wat betreft het procesbelang van de oude eigenaar. Inzake de last onder dwangsom overweegt de Afdeling als volgt. De gedraging waarop deze last ziet, is het bouwen zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. Die gedraging is een economisch delict op grond van artikel 1a onder 2 van de Wet op de economische delicten (Wed), en daarmee een strafbaar feit. De Wet Bibob regelt dat een aangevraagde beschikking (zoals de verlening van een omgevingsvergunning) kan worden geweigerd, of een eenmaal gegeven beschikking kan worden ingetrokken, indien – kort gezegd – de betrokken aanvrager of vergunninghouder strafbare feiten heeft gepleegd of daarmee in verband staat (artikel 3). Dit betekent dat een last onder dwangsom, als deze in stand blijft, een rol kan spelen in een Bibob-onderzoek. Daarom vindt de Afdeling dat de oude eigenaar – die ook nog eens regelmatig omgevingsvergunningen aanvraagt, aangezien hij vastgoedondernemer is – wel degelijk procesbelang heeft in het beroep tegen de last onder dwangsom. Ook bij de het beroep inzake de omgevingsvergunning heeft de oude eigenaar procesbelang. Als immers de omgevingsvergunning alsnog wordt verleend, dan zou de overtreding zijn beëindigd en is de last onder dwangsom van tafel. De oude eigenaar mag daarom alsnog inhoudelijk meedoen in de procedure.
Deze uitspraak is interessant omdat zij laat zien dat het belang van het tegengaan van een last onder dwangsom verder gaat dan alleen de last onder dwangsom zelf. En er zijn meer gevallen waarin dat speelt. Sommige gemeenten hebben beleid voor het al dan niet aangaan van overeenkomsten met partijen, waarin integriteitsrisico’s een rol kunnen spelen bij de vraag of wel of niet een overeenkomst zal worden gesloten. Zie bijvoorbeeld de Beleidsregel Integriteit en Overeenkomsten van de gemeente Amsterdam, waarin staat dat het begaan van gedragingen in strijd met wet- en regelgeving een integriteitsrisico kunnen opleveren (artikel 5 lid 4 onder f, zie https://www.amsterdam.nl/bestuur-organisatie/volg-beleid/veiligheid/integer-handelen/beleidsstukken-bio/#:~:text=Met%20de%20BIO%20heeft%20de,om%20bestaande%20overeenkomsten%20te%20be%C3%ABindigen. ). Voor gedragingen in strijd met wet- en regelgeving kan een last onder dwangsom worden opgelegd.
Zeker partijen die vaker met gemeenten te maken hebben, zoals professionele partijen in het vastgoed, zouden zich van dit belang bewust moeten zijn en dit belang in hun afweging moeten betrekken om wel of niet op te komen tegen een last onder dwangsom, een last onder bestuursdwang, of een bestuurlijke boete.
Overigens levert het kunnen doorzetten van het beroep in deze zaak geen van appellanten iets op. De Afdeling verklaart het hoger beroep inzake de omgevingsvergunning ongegrond, omdat het College terecht het standpunt heeft ingenomen dat verlening van de vergunning in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. Dat betekent voor de handhavingszaak dat er geen concreet zicht is op legalisatie. De Afdeling ziet bovendien geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien. Handhaving is in dit geval niet in strijd met het evenredigheids- of het vertrouwensbeginsel.
Zie voor deze uitspraak https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RVS:2025:5331&keyword=%22ECLI:NL:RVS:2025:5331%22