Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Dwangsombesluit terecht gericht aan feitelijke exploitant sportschool (en niet aan gebouweigenaar c.q. verhuurder)

In de uitspraak van 1 november 2024 (ECLI:NL:RBGEL:2024:7522) oordeelt de Rechtbank Gelderland dat het college de exploitant van een sportschoollocatie terecht als overtreder van art. 2.15 Activiteitenbesluit milieubeheer (“Activiteitenbesluit”) heeft aangemerkt, omdat deze in zijn hoedanigheid van huurder moet worden aangemerkt als ‘drijver van de inrichting’.

8 december 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Het college had aan de exploitant van een fitnessruimte een last onder dwangsom opgelegd wegens het niet treffen van energiebesparende maatregelen in de vorm van het isoleren van de spouwmuur en het automatisch in- en uitschakelen van het ventilatiesysteem (een overtreding van art. 2.15 Activiteitenbesluit) en was vervolgens overgegaan tot de invordering van verbeurde dwangsommen. In beroep betwist de exploitant dat hij art. 2.15 Activiteitenbesluit heeft overtreden: vanwege het ontbreken van zeggenschap over de spouwmuur en het ventilatiesysteem zou niet de exploitant als huurder van de sportschoollocatie maar de gebouweigenaar als verhuurder kwalificeren als ‘drijver van de inrichting’; op grond van de huurovereenkomst zou de exploitant het bovendien niet in zijn macht hebben om de overtreding te beëindigen. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de fitnessruimte één inrichting, waarmee de spouwmuur en het ventilatiesysteem - beiden dienstig aan de onderneming van exploitant - technisch, organisatorisch en functioneel zijn verbonden (in de zin van art. 1.1, vierde lid, Wet milieubeheer). Dat eiseres niet zonder toestemming van de verhuurder werkzaamheden aan de spouwmuur of het ventilatiesysteem mag verrichten, betekent volgens de rechtbank nog niet dat eiseres daarmee niet enige zeggenschap heeft over (dit deel van) de bedrijfsvoering, hetgeen ook volgt uit de huurovereenkomst. Volgens de rechtbank heeft het college de exploitant terecht aangemerkt als degene die deze inrichting drijft, omdat deze in die hoedanigheid feitelijke zeggenschap heeft over de activiteiten en de bedrijfsvoering van de inrichting. Dit laatste geldt niet voor de gebouweigenaar waarin de fitnessruimte is gevestigd (vgl. de Afdelingsuitspraak van 25 juni 1998, ECLI:NL:RVS:1998:ZF3428, niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl). Voor zover de gebouweigenaar in diens hoedanigheid van verhuurder toestemming moet geven voor het maken van gaten in gevels of het risico draagt voor het ventilatiesysteem, betekent dit niet dat deze daarmee feitelijke zeggenschap krijgt over de (bedrijfsvoering van de) inrichting. Ten aanzien van het machtsvereiste overweegt de rechtbank dat uit vaste Afdelingsrechtspraak volgt dat een last onder dwangsom alleen kan worden opgelegd aan de overtreder die het in zijn macht heeft de last uit te voeren (vgl. de uitspraak van 16 oktober 2013, (ECLI:NL:RVS:2013:1574), dat een contractuele verhouding van verhuurder tot huurder geen beletsel is om de last uit te voeren en dat het ontbreken van de benodigde privaatrechtelijke toestemming ter uitvoering van de last in beginsel voor risico komt van de overtreder (vgl. de uitspraak van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1244). Omdat het privaatrechtelijke toestemmingsvereiste niet zo ver strekt dat daardoor nooit zou kunnen worden voldaan aan een op te leggen last onder dwangsom en de exploitant niet aannemelijk gemaakt daadwerkelijk stappen te hebben ondernomen om deze te verkrijgen, concludeert de rechtbank dat het college er terecht van uit is gegaan dat eiseres het in haar macht had de overtredingen te beëindigen.

Artikel delen