In haar uitspraak van 23 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1819) oordeelt de Afdeling dat appellanten niet belanghebbend zijn bij hun verzoek om handhaving, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat Gedeputeerde Staten (“GS”) het verzoek niet-ontvankelijk hadden moeten verklaren. Appellanten verzochten GS om op grond van de Wet natuurbescherming (“Wnb”) preventief handhavend op te treden tegen onder meer de - met het oog op het plaatsen van een uitkijkpunt - voorgenomen kap van een aantal bomen op een nabij gelegen bosperceel.
De Afdeling overweegt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit waarop het verzoek om handhaving betrekking heeft, in beginsel als belanghebbende (in de zin van art. 1:2 Algemene wet bestuursrecht, “Awb”) is aan te merken. Dit is alleen anders als ‘gevolgen van enige betekenis’ ontbreken. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de betrokken activiteit. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn (vgl. de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:169). Naar het oordeel van de Afdeling is in dit geval niet alleen van belang of appellanten zicht hebben op de te kappen bomen en/of in de directe omgeving van de bomen wonen, maar ook of het kappen van de bomen gevolgen van enige betekenis heeft voor hun woon- en leefsituatie. De Afdeling acht aannemelijk dat appellanten vanuit hun op 340 meter afstand gelegen woning enig zicht hebben op de bosrand waar die bomen staan. De ruimtelijke uitstraling en feitelijke gevolgen van de kap van een of enkele bomen ter hoogte van het geplande uitkijkpunt zijn volgens de Afdeling voor de woon- en leefsituatie van appellanten echter dermate gering, dat zij daarvan geen gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden. Het gaat daarbij louter om de gevolgen van het kappen van de bomen en niet om de gevolgen van het gebruik van de gronden na de kap voor bijvoorbeeld de bouw van een uitkijkpunt, aldus de Afdeling. De Afdeling acht niet aannemelijk dat door de kap van de bomen minder wild in de omgeving gaat voorkomen, waardoor appellanten wel gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden.