Deze uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening gaat over de verlening van een omgevingsvergunning door het college aan vergunninghouder voor het realiseren van een nieuwe inrit.

Met het besluit van 5 september 2025 heeft het college de omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend voor de omgevingsplanactiviteit: uitweg, op grond van art. 5.1, lid 1, onder a, in samenhang met art. 22.8 Omgevingswet.
Het verbod om zonder vergunning een uitweg te maken staat voor de gemeente Schiedam (vooralsnog) in art. 2.12 APV. Onder de Ow mag een dergelijk verbod echter uitsluitend opgenomen worden in het omgevingsplan (art. 2.7, lid 1 Ow). Nu de verbodsbepaling uit de APV van Schiedam nog niet in het omgevingsplan is opgenomen, bepaalt artikel 22.8 Ow dat die bepaling geldt als een verbod om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. In art. 2.12, lid 2 van de APV staan de inhoudelijke weigeringsgronden voor de omgevingsvergunning Dit toetsingskader is limitatief-imperatief van aard. Dat betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de activiteit in strijd is met één of meer van de genoemde weigeringsgronden. De omgevingsvergunning moet worden verleend als geen sprake is van één van deze weigeringsgronden. Er is geen ruimte voor een nadere belangenafweging.
Verzoekers 2 stellen zich voorts op het standpunt dat vergunninghouder – anders dan in de aanvraag wordt vermeld – niet aan participatie heeft gedaan. Geen van de omwonenden is betrokken of geïnformeerd bij de planvoorbereiding. Dit is in strijd met art. 7.4 Omgevingsregeling. Eisers hebben een zienswijze ingediend waarin zij actief meedenken over alternatieven. De reactie van vergunninghouder hierop was afstandelijk en zonder uitnodiging tot overleg.
De vzr. stelt vast dat er geen sprake kan zijn van een participatieplicht zoals bedoeld in art. 16.55, lid 7 Ow, nu het niet gaat om een omgevingsvergunning voor een BOPA. Reeds hierom ziet de vzr. geen aanleiding om het besluit te schorsen vanwege het al dan niet ontbreken van participatie.