Een veehouderij in Friesland ontvangt via een leverancier riet. Het is riet afkomstig uit natuurgebieden en (!) van daken. Het riet wordt door de veehouder opgeslagen en gebruikt als bodembedekking in de stallen. Ook wordt het riet gebruikt als absorberende laag onder mestopslagen. Na gebruik van het riet wordt het samen met mest uitgereden op de weilanden. Dat komt op het eerste gezicht toch over als een normale en gezonde agrarische bedrijfsvoering? De Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing[1] dacht daar echter heel anders over... Deze omgevingsdienst merkte het riet namelijk aan als bedrijfsafval en de veehouder nota bene als een afvalverwerker zonder in het bezit te zijn van een omgevingsvergunning.[2]

Er werd een last onder dwangsom opgelegd. De veehouder is - op straffe van een dwangsom - opgedragen om de opslag en het verwerken van riet afkomstig van daken te beëindigen en beëindigd te houden en de al opgeslagen afvalstoffen af te voeren naar een erkende afvalverwerker en de afvoerbonnen hiervan te bewaren. De veehouder vindt deze opgelegde ‘carrièrewissel’ maar niks en verzoekt de rechter de last onder dwangsom te schorsen. De uitkomst betreft de uitspraak van 14 augustus 2025.[3]
De veehouder stelt dat het opslaan en gebruik van het riet geen milieubelastende activiteit is, omdat hij het riet gebruikt in zijn bedrijfsvoering. Het riet zou daarom geen bedrijfsafvalstof zijn. Dat snijdt natuurlijk geen ‘riet’. Dat je een stof gebruikt, maakt niet dat die stof daarom geen afval kan zijn. De rechter oordeelde dan ook terecht dat de leverancier degene is die bij het snijden van het riet, het dekken van daken en het slopen van daken blijft zitten met riet dat het rietdekkersbedrijf verder niet kan gebruiken. Dus ontdoet de leverancier zich van het riet en is er dus in beginsel sprake van een afvalstof.[4]
Maar dan wordt het ingewikkeld. De veehouder stelt dat sprake is van een einde-afval status[5] omdat het materiaal door hem nuttig wordt toegepast. De omgevingsdienst stelt daartegenover dat van een einde-afval status eerst sprake kan zijn na het daadwerkelijk nuttig toepassen. De voorafgaande opslag van het riet is dus het niet-vergund opslaan van afvalstoffen. De rechter is daar niet van overtuigd. Moeilijk te volgen dit. Nuttige toepassing en einde-afval status lijken door partijen en de rechter door elkaar te worden gehaald, dan wel met elkaar te worden verbonden. Iets blijft een afvalstof totdat sprake is van een voltooide (toegelaten) nuttige toepassing. Daarnaast kan een afvalstof de einde-afval status bereiken als het - al dan niet na een bewerking - direct en zonder schade voor mens en milieu kan worden toegepast.
Vaststaat er ten tijde van de opslag geen sprake is van een (geoorloofde) nuttige toepassing. Dus is er nog steeds sprake van een afvalstof. Dan is de vraag of er een uitzondering geldt, bijvoorbeeld voor stro en ander natuurlijk, niet-gevaarlijk landbouw- of bosbouwmateriaal.[6] Het riet afkomstig van daken valt daar niet onder. Er is sprake van bouw- en sloopafval. Mogelijk is dat riet ook geïmpregneerd en om die reden waarschijnlijk niet toepasbaar vanwege de risico’s en kan überhaupt geen sprake zijn van een einde-afval status.
Gelukkig (behalve voor de veehouder) komt de rechter uiteindelijk toch ook tot die conclusie. Volgens de rechter bestaat de sterke verdenking dat het riet van de daken is verontreinigd met impregneermiddelen. De veehouder heeft volgens de rechter niet aangetoond dat het riet geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid heeft. Daarom is sprake van het in strijd met de wet opslaan van een afvalstof zonder einde-afval status.
Bij het behandelen van het bezwaar en eventueel beroep ligt mogelijk nog de vraag voor of de omgevingsdienst had moeten bewijzen dat het riet daadwerkelijk was geïmpregneerd. Ik denk van niet. De last onder dwangsom ziet op het riet dat (herkenbaar) afkomstig is van daken. Dat betreft bouw- en sloopafval, dus valt nimmer onder de uitzondering voor natuurlijk materiaal. Daarbij geldt dat voor het aannemen van einde-afval status het aan de houder van de stof is om aan te tonen dat voldaan wordt aan de criteria voor einde-afval status. De kern van het afvalstoffenrecht: bij twijfel niet inhalen…
[1] Vertaling: de Friese Uitvoeringsdienst voor Milieu en Omgeving (FUMO).
[2] Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet (Ow) in samenhang gelezen met de artikelen 3.184, eerste lid, en 3.185, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
[3] Voorzieningenrechter Rechtbank Noord-Nederland d.d. 14 augustus 2025 (ECLI:NL:RBNNE:2025:3352).
[4] Artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
[5] Artikel 6 Kaderrichtlijn en artikel 1.1, zede lid, van de Wet milieubeheer.
[6] Artikel 10.1a, aanhef en onder f, van de Wet milieubeheer