Is het beschikken over een vergunning een reden voor een uitzondering op de Didam-regels?

Het Rijksvastgoedbedrijf mag het criterium ‘beschikken over een Wbr-vergunning’ hanteren bij de uitgifte van grond op verzorgingsplaatsen langs de Nederlandse snelwegen. Aangezien alleen Fastned beschikte over een geldige vergunning voor de exploitatie van voorzieningen op bepaalde percelen, merkte het Rijksvastgoedbedrijf haar terecht aan als enige serieuze gegadigde voor de huurovereenkomsten. Dit is inmiddels drie keer in (turbo)spoedappel bevestigd door de gerechtshoven in Den Haag en Arnhem-Leeuwarden.[1]
De aanleiding voor de procedures was de publicatie van drie afzonderlijke voornemens van het Rijksvastgoedbedrijf om huurovereenkomsten aan te gaan met Fastned. Twee allonges op bestaande huurovereenkomsten voor uitbreidingen van al bestaande laadstations en één nieuwe huurovereenkomst voor een wachtvoorziening met shop bij een laadstation. De exploitanten van de naastgelegen benzinestations (Shell en Circle K), startten kortgedingprocedures. Zij zeiden ook te willen meedingen naar de huurovereenkomsten en betoogden dat het Rijksvastgoedbedrijf in strijd handelde met het Didam-arrest door geen openbare selectieprocedure te organiseren. Het standpunt van Shell en Circle K is door de voorzieningenrechters verworpen. Ook in hoger beroep kregen Fastned en het Rijksvastgoedbedrijf gelijk.
Het Rijksvastgoedbedrijf toetst of de partij die verzoekt om een huurovereenkomst voor een stuk grond op een verzorgingsplaats langs de snelwegen, beschikt over een geldige publiekrechtelijke vergunning voor het gebruiken van die grond. Een openbare selectieprocedure voor de verhuur van deze gronden is dan overbodig, omdat er al een openbare procedure heeft plaatsgevonden bij het verlenen van de publiekrechtelijke vergunningen. Alle potentiële gegadigde marktpartijen hebben namelijk de mogelijkheid om de benodigde vergunning aan te vragen. Zonder de benodigde vergunning is het niet toegestaan om de grond te gebruiken voor het aanbieden van voorzieningen aan weggebruikers. Het is niet zinvol om grond te verhuren aan een partij die het niet mag gebruiken. Het criterium beschikken over een vergunning is een objectief, redelijk en toetsbaar criterium.
Het beleid ‘huurovereenkomst volgt vergunning’ is bestaand beleid op verzorgingsplaatsen en dat was bekend bij zowel Shell als bij Circle K (en overigens ook bij alle andere benzinestationhouders langs de snelwegen). Als meerdere partijen zouden beschikken over een vergunning voor hetzelfde stuk grond, hanteert het Rijksvastgoedbedrijf het principe ‘first come, first serve’. Dit beleid van het Rijksvastgoedbedrijf is objectief, redelijk en toetsbaar en voldoet daarmee aan de Didam-vereisten.
Nu in de gevallen waarin Shell en Circle K een procedure startten, alleen Fastned beschikte over een vergunning voor het gebruik van de grond, was zij daarmee de enige serieuze gegadigde voor de huurovereenkomst. Slotsom: het Rijksvastgoedbedrijf hoefde geen mededingingsruimte te bieden door middel van een selectieprocedure. Alle vorderingen van Shell en Circle K zijn afgewezen.
Van essentieel belang is dat Shell en Circle K hoofdzakelijk bezwaar maakten tegen de rechtmatigheid van de uitbreiding van de laadstations van Fastned en de komst van een shop. De beslissing over de toelaatbaarheid daarvan hoort thuis in het domein van de publiekrechtelijke vergunningverlening. De Gerechtshoven oordelen daarom dat Shell en Circle K dat onderdeel aan de bestuursrechter ter beoordeling hadden kunnen – en dus moeten –voorleggen. Hiervoor waren ze nu bij de civiele rechter aan het verkeerde adres. Gerechtshof Den Haag overweegt als volgt: “Met het oog op de wettelijke verdeling van rechterlijke bevoegdheid is het niet aan de burgerlijke rechter om (alsnog) te oordelen over argumenten die thuishoren (in de met voldoende waarborgen omklede rechtsgang) bij de bestuursrechter.”
Deze rechtspraak vormt een waardevolle toevoeging aan de Didam-rechtspraak en biedt daarnaast inzicht in de bevoegdheidsverdeling tussen de civiele rechter en de bestuursrechter. Leon Mensink en Gracia de Vries stonden Fastned bij in deze procedures.
[1] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27 mei 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3242, Gerechtshof Den Haag, 22 juli 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1390 en Gerechtshof Den Haag, 18 november 2025, (ongepubliceerd)