De Afdeling zette op 26 november 2025 een streep door de uitspraak van de rechtbank Gelderland eind 2022. Die had eerder geoordeeld dat handhavend optreden vanwege het tijdsverloop (11 jaar) en de omstandigheden van de overtreders, onevenredig was.

Een gezin woont sinds 2009 permanent in een recreatiewoning. In 2020 wordt daarvoor een last onder dwangsom opgelegd, omdat dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.
In beroep bij de rechtbank Gelderland wordt geoordeeld dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is. In de uitspraak staat hierover:
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en komt tot het oordeel dat het college in dit specifieke geval niet in redelijkheid van zijn handhavende bevoegdheid gebruik mocht maken. Dit betekent dat eisers in de recreatiewoning mogen blijven wonen. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van 11 augustus 2021 en herroept het primaire besluit. Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat de last onder dwangsom onterecht is opgelegd, vernietigt de rechtbank ook het invorderingsbesluit van 16 november 2022.
Volgens de Afdeling heeft de rechtbank dit ten onrechte overwogen. De Afdeling vindt dat onvoldoende is gemotiveerd door de rechtbank waarom het handhavend optreden onevenredig is.
Het verschil tussen deze twee uitspraken en daardoor ook de gevolgen voor dit gezin – zijn de aanleiding voor dit artikel.
De rechtbank oordeelde dat het college in dit geval niet in redelijkheid gebruik mocht maken van de handhavingsbevoegdheid. Daarbij achtte de rechtbank de volgende punten in onderlinge samenhang van doorslaggevend belang:
de zeer beperkte financiële draagkracht van het gezin;
hun medische en psychische kwetsbaarheid;
hun leeftijd (70+ jaar) en gebrek aan digitale zelfredzaamheid om zelf op zoek te gaan naar een geschikte woning;
het gebrek aan maatschappelijke zelfredzaamheid en moeite hebben met de consequenties te overzien en/of te begrijpen;
de krapte op de woningmarkt en het ontbreken van een urgentieverklaring;
en het feit dat het college elf jaar niets heeft gedaan, terwijl de overtreding eenvoudig te signaleren was via de BRP.
De rechtbank lijkt meer gewicht toe te kennen aan het tijdsverloop als bijzondere omstandigheid. De rechtbank stelt zelfs dat het onbegrijpelijk is dat het college stelt dat vanaf 2015 de handhaving is geïntensiveerd, maar dat pas vijf jaar later in 2020, handhavend is opgetreden tegen het gezin. Vanwege – zo stelt de rechtbank – de aantasting van het fundamentele recht op huisvesting van het gezin lijken de besluiten indringend te zijn getoetst.
Het beroep is destijds gegrond verklaard, en het besluit op het bezwaar is vernietigd en ook het primaire besluit is herroepen. De verschuldigde dwangsom van € 20.000,- was daarmee ook van de baan.
Het college is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan.
Aan het tijdsverloop is in deze ten onrechte veel gewicht toegekend volgens de Afdeling. Dit omdat het college heeft toegelicht dat de permanente bewoning van recreatiewoningen in de gemeente Ede een groot probleem is. Vanwege onvoldoende capaciteit is besloten om het handhavingsbeleid te intensiveren. Daarom is het college pas in 2020 tot handhaving overgegaan.
De Afdeling verwijst in haar uitspraak naar de maatstaven uit de zogeheten Harderwijk-uitspraak, en naar de ‘nieuwe’ beginselplicht-uitspraak van 5 maart 2025.
Handhaving blijft voorop staan. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag daarvan worden afgezien. Volgens de Afdeling heeft het college in dit geval niet goed gemotiveerd waarom het belang van handhavend optreden zwaarder weegt dan de gevolgen die handhaving heeft voor het gezin.
De Afdeling wijst erop dat het college dit mogelijk alsnog goed kan motiveren. Daarbij is van belang dat het college bij die afweging moet betrekken op welke manier het omgaat met de gevolgen die handhaving heeft voor het gezin door met hen in gesprek te gaan, hulp te bieden bij het zoeken naar een oplossing of door een langer dan gebruikelijke begunstigingstermijn aan de last te verbinden.
De Afdeling is daarbij van mening dat de rechtbank ten onrechte veel gewicht heeft toegekend aan het tijdsverloop.
Gelet op deze uitspraak kan de vraag worden gesteld of überhaupt gewicht toekomt aan langdurig tijdsverloop. Naar mijn mening verhoudt deze uitspraak zich niet goed tot de trend van meer maatwerk en een individuele belangenafweging en beoordeling van ingrijpende besluiten in het bestuursrecht. Daarbij geldt dat ondertussen bijna 16 jaren zijn verstreken tussen de aanvang van het strijdige gebruik en de einduitspraak.
Het college krijgt een kans om een nieuw besluit te nemen wat beter dient te worden gemotiveerd. Ook moet worden ingegaan op de betrokken belangen van het gezin.
Het gezin heeft nog geen duidelijkheid of uiteindelijk wordt afgezien van handhaving. De overwegingen in de uitspraak lijken erop te wijzen dat de ruimte om af te zien van handhaving in deze zaak, heel beperkt is. Of het tijdsverloop dat na het hoger beroep voortduurt daarbij een rol speelt, dat blijft de vraag.