Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Handhavingsbesluit onderuit, omdat bestuursorgaan evenredigheid ervan niet toereikend heeft gemotiveerd

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg oordeelt in zijn uitspraak van 24 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:3916), waarmee hij tevens uitspraak doet in de bodemzaak (art. 8:86 Awb), dat het college van burgemeester en wethouders (“college”) de evenredigheid van het besluit tot opleggen van een last onder dwangsom wegens het in strijd met het tijdelijke omgevingsplan vernieuwen en gebruiken van twee stallen niet toereikend heeft gemotiveerd.

15 May 2025

Beide stallen zijn in de jaren ’70 vergund en gerealiseerd. Vanwege de vervallen staat waarin zij verkeerden, hebben de eigenaren de stallen verbouwd en gemoderniseerd, waarbij ook zonnepanelen op het dak zijn geplaatst. Nadat het college hiervoor aanvankelijk een legaliserende omgevingsvergunning had verleend, heeft het college dit besluit nadien herroepen en is drie jaar later overgegaan tot handhavend optreden. De rechtbank stelt vast dat de stallen zijn gelegen op gronden met een agrarische bestemming, waarbij de stallen voor de tweede achtereenvolgende keer onder het overgangsrecht zijn gebracht. Omdat die laatste omstandigheid de mogelijkheid om de stallen zonder omgevingsvergunning te vernieuwen en te voorzien van zonnepanelen beperkt, is de rechtbank van oordeel dat het college de aangebrachte veranderingen terecht heeft aangemerkt als een overtreding nu eisers niet beschikken over de daarvoor vereiste omgevingsvergunning. Hetzelfde geldt voor het niet-agrarische (en daarmee met het tijdelijke omgevingsplan strijdige) gebruik dat eisers van de stallen maken. De rechtbank overweegt dat, hoewel het college in beginsel bevoegd was tot handhavend optreden, uit de Harderwijk-uitspraak (van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285) en nadien gewezen rechtspraak (vgl. de Afdelingsuitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678) volgt dat in bijzondere gevallen handhavend optreden onevenredig is (vgl. de Afdelingsuitspraak van 19 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1175). Uit de Harderwijk-uitspraak volgt ook dat bij de beoordeling van de evenredigheid gekeken kan worden naar de vraag of het besluit geschikt is om het beoogde doel te bereiken, noodzakelijk om dat doel te bereiken (waarbij ook beoordeeld wordt of met een minder vergaande maatregel kon worden volstaan) en in het concrete geval evenwichtig is (dus of het besluit, als dat op zichzelf geschikt en noodzakelijk is, in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend is voor de belanghebbende). Toegepast op de voorliggende zaak plaatst de voorzieningenrechter kanttekeningen bij het nagestreefde doel en de noodzaak van het handhavingsbesluit. Dat ziet op het terugbrengen van de stallen in de rechtmatige, vergunde staat, hetgeen volgens de voorzieningenrechter betekent dat de stallen moeten worden teruggebracht in de oorspronkelijke, vervallen staat waarin zij verkeerden vóór de verbouwingswerkzaamheden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan daarmee het doel dat het college met de last onder dwangsom nastreeft, te weten het terugbrengen van de openheid van het landschap dat nu wordt verstoord en ontsierd door de aanwezigheid van beide stallen, niet worden bereikt. Omdat het college aan de aanvankelijk verleende, maar nadien alsnog geweigerde legaliserende omgevingsvergunning enkel een formele reden (het volgen van de verkeerde voorbereidingsprocedure) ten grondslag heeft gelegd, blijkt hieruit evenmin de noodzaak van handhavend optreden. Het feit dat de wegbestemde stallen inmiddels gedurende ruim 25 jaar onder het overgangsrecht vallen, had volgens de voorzieningenrechter voor het college in het licht van relevante Afdelingsrechtspraak hierover (vgl. de uitspraken van 26 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2599, 21 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1864 en 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1879) aanleiding moeten zijn om legalisatie van beide stallen te overwegen, hetgeen het college in dit geval niet heeft gedaan. De voorzieningenrechter concludeert dat het college, gelet op deze omstandigheden, onvoldoende heeft gemotiveerd dat handhavend optreden in dit geval evenredig is. 

Artikel delen