Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Handhavingsuitspraak over niet toepasselijk zijn regeling vergunningvrij bouwen bruidsschat (geen achtererfgebied)

De uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 oktober 2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:10456 betreft de beoordeling van een last onder dwangsom, inhoudende het verwijderen van een bijgebouw. De voorzieningenrechter stelt voorlopig oordelend vast dat er sprake is van een overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. Verzoeker is van mening dat dit gebouw vergunningvrij in stand mag worden gehouden en worden gebruikt, omdat het is gesitueerd in het achtererfgebied. Of sprake is van een overtreding (van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet) hangt af van het antwoord op de vraag waar de voorgevel van de woning is gelegen. Immers, het achtererfgebied wordt bepaald aan de hand van de voorgevel van het hoofdgebouw (de woning). Alleen als het bijgebouw in het achtererfgebied is gelegen, is het op grond van artikel 22.27, aanhef onder a, ten tweede van het Omgevingsplan (Bruidsschat) vergunningvrij.

28 October 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

Volgens de voorzieningenrechter is niet aanstonds duidelijk is wat de voorkant van het hoofdgebouw op het betreffende perceel is. Hoewel in het bestemmingsplan noch in het inpassingsplan een voorgevelrooilijn is aangegeven, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter eenduidig af te leiden dat de voorgevel van de woning de gevel is die evenwijdig is gelegen aan de weg.

Verzoeker heeft bestreden dat sprake is van een overtreding, omdat naar zijn mening het bijgebouw, ten aanzien waarvan verweerder handhavend optreedt, vergunningvrij is. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het aanstonds duidelijk is dat het bijgebouw is gelegen in het achtererf van de op het perceel gelegen woning (hoofdgebouw). Verzoeker heeft erop gewezen dat in de procedure die heeft geleid tot verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning, de ligging van de voorgevel/voorkant van de woning onderwerp van discussie is geweest. Hoewel aanvankelijk het uitgangspunt was om de voorgevel van de woning aan de [adres] te situeren, bleek tijdens het vervaardigen van de bouwtekeningen door de architect dat het beter was om de woning een kwartslag te draaien. Hierdoor is bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de woning de voorkant van de woning haaks op de [adres] gesitueerd, gericht naar het buurperceel ( [adres] 2b). Uiteindelijk, na enige discussie, is hiervoor de omgevingsvergunning ook verleend. Uit deze omgevingsvergunning blijkt duidelijk dat de voorgevel de haaks op de [adres] gelegen gevel is die gericht is naar het buurperceel ( [adres] ) (hierna: gevel A).

Verweerder is van mening dat de voorgevel van de woning de gevel is die gericht is naar de [adres] (hierna: gevel B) en dat daardoor het aanwezige bijgebouw niet is gelegen in het achtererfgebied en daarom niet vergunningvrij is. De aanwezigheid van het bijgebouw zonder geldige omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is volgens verweerder in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en op die grond acht verweerder zich bevoegd om handhavend op te treden.

Of sprake is van een overtreding (van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet) hangt af van het antwoord op de vraag waar deg af te leiden dat de voorgevel van de woning de gevel is die evenwijdig is gelegen aan de weg.

Verzoeker heeft bestreden dat sprake is van een overtreding, omdat naar zijn mening het bijgebouw, ten aanzien waarvan verweerder handhavend optreedt, vergunningvrij is. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het aanstonds duidelijk is dat het bijgebouw is gelegen in het achtererf van de op het perceel gelegen woning (hoofdgebouw). Verzoeker heeft erop gewezen dat in de procedure die heeft geleid tot verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning, de ligging van de voorgevel/voorkant van de woning onderwerp van discussie is geweest. Hoewel aanvankelijk het uitgangspunt was om de voorgevel van de woning aan de [adres] te situeren, bleek tijdens het vervaardigen van de bouwtekeningen door de architect dat het beter was om de woning een kwartslag te draaien. Hierdoor is bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de woning de voorkant van de woning haaks op de [adres] gesitueerd, gericht naar het buurperceel ( [adres] 2b). Uiteindelijk, na enige discussie, is hiervoor de omgevingsvergunning ook verleend. Uit deze omgevingsvergunning blijkt duidelijk dat de voorgevel de haaks op de [adres] gelegen gevel is die gericht is naar het buurperceel ( [adres] ) (hierna: gevel A).

Verweerder is van mening dat de voorgevel van de woning de gevel is die gericht is naar de [adres] (hierna: gevel B) en dat daardoor het aanwezige bijgebouw niet is gelegen in het achtererfgebied en daarom niet vergunningvrij is. De aanwezigheid van het bijgebouw zonder geldige omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is volgens verweerder in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en op die grond acht verweerder zich bevoegd om handhavend op te treden.

Of sprake is van een overtreding (van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet) hangt af van het antwoord op de vraag waar de voorgevel van de woning is gelegen. Immers, het achtererfgebied wordt bepaald aan de hand van de voorgevel van het hoofdgebouw (de woning, zie bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving waarin 'achtererfgebied' staat gedefinieerd). Alleen als het bijgebouw in het achtererfgebied is gelegen, is het op grond van artikel 22.27, aanhef onder a, ten tweede van het Omgevingsplan (Bruidsschat) vergunningvrij.

Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:957) volgt dat indien aanstonds duidelijk is wat de voorkant van een hoofdgebouw is als bedoeld in de definitie van een achtererfgebied, er niet wordt toegekomen aan wat het bestemmingsplan daar mogelijk over bepaalt. Of die duidelijkheid al dan niet bestaat, staat ter beoordeling van de bestuursrechter. Onduidelijkheid ontstaat niet enkel doordat één van de partijen de voorkant van het hoofdgebouw ter discussie stelt. Verder blijkt uit die uitspraak van de Afdeling dat pas als er discussie ontstaat over de vraag welke gevel de voorgevel is, primair moet worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die in het bestemmingsplan (nu: tijdelijk deel van het omgevingsplan) of de bouwverordening is aangegeven. Als er dan nog twijfel bestaat, is de feitelijke situatie doorslaggevend voor de vraag waar zich de voorgevel bevindt.

Partijen nemen een tegengesteld standpunt in over wat de voorgevel van het hoofdgebouw/de woning is en ook in het traject van de vergunningverlening voor de woning hebben partijen hierover gediscussieerd. Bovendien is feitelijk niet gelijk duidelijk waar de voorgevel gelegen is, aangezien de voordeur in gevel A gelegen is maar deze gevel niet aan de weg gelegen is, dat is namelijk gevel B, terwijl de uitrit naar de weg op beide gevels uitkomt. Dit brengt de voorzieningenrechter ertoe te concluderen dat niet aanstonds duidelijk is wat de voorkant van het hoofdgebouw is.

Nu er discussie is over de vraag welke gevel de voorgevel is, moet primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die in het tijdelijk deel van het omgevingsplan (het voormalige bestemmingsplan “ [adres] ongenummerd Sevenum”) is aangegeven. Hoewel in het bestemmingsplan geen voorgevelrooilijn is aangegeven, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter uit het bestemmingsplan wél eenduidig af te leiden wat onder de voorgevel moet worden verstaan. In artikel 1.74 van de bestemmingsplanregels is bepaald dat de voorgevel de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw is of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt. Aangezien de woning van verzoeker meer dan één naar de weg gekeerde gevel heeft, is de voorgevel dus de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als voorgevel is aangemerkt.

Van dit bestemmingsplan maakt deel uit het landschappelijk inpassingsplan (dat ook reeds deel uitmaakte van het ontwerpbestemmingsplan). Daarin is onder ‘Locatie en situatie’ beschreven: “De voorzijde nieuwe woningen is gericht op de [adres] (…).” De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat hiermee kennelijk de gevel die gericht is op de [adres] (dus gevel B) in het (ontwerp)bestemmingsplan als voorgevel is aangemerkt.

Dit betekent dat het achtererfgebied is gesitueerd zoals verweerder dat in aanmerking heeft genomen, dat het bijgebouw niet vergunningvrij is, en dat sprake is van de door verweerder aangenomen overtreding.

Artikel delen