Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Handhavingsverzoek Omgevingswet/Bal afgewezen m.b.t. binnenhouden huiskatten die een beschermd dier zou hebben gedood en/of gevangen

Op 27 oktober 2025 deed de rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2025:12125) een uitspraak over een opmerkelijk handhavingsverzoek, namelijk een handhavingsverzoek voor het binnenhouden van huiskatten die een beschermd dier hebben gedood en/of gevangen.

27 October 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de stichting tegen de afwijzing van haar verzoek om handhaving. Dit verzoek zag op handhaving tegen katteneigenaren omdat hun huiskatten beschermde dieren zouden doden en/of vangen. Dit is volgens de stichting een overtreding van artikel 5.2, tweede lid, van de Omgevingswet (Ow), in samenhang met artikelen 11.37, eerste lid, artikel 11.46, eerste lid, en artikel 11.54, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

De rechtbank is van oordeel dat het handhavingsverzoek van de stichting Huiskat Thuiskat terecht en op goede gronden door verweerder is afgewezen. Niet is deugdelijk en controleerbaar vastgesteld dat in deze gevallen sprake is van een overtreding van de faunabeschermingsbepalingen in het Bal, dan wel van een overtreder.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de eigenaar van een huiskat in zijn algemeenheid niet kan worden gezien als overtreder. Niet is gebleken dat een eigenaar – door zijn kat zonder begeleiding naar buiten te laten – een niet te verwaarlozen kans aanvaardt dat zijn kat een beschermd dier doodt of vangt. Het buiten los laten rondlopen van een huiskat leidt in een aanzienlijk deel van de gevallen namelijk niet tot de vangst van een beschermde soort. Hiermee is niet voldaan aan het (voorwaardelijk) opzet-criterium uit de verbodsbepalingen uit het Bal waar de stichting een beroep op doet, en dus geen sprake van een overtreder. Verweerder was niet bevoegd om handhavend op te treden.

Verweerder heeft het handhavingsverzoek met het besluit van 18 juli 2024 afgewezen. Volgens verweerder is niet vast komen te staan dat sprake is van overtredingen en overtreders, zodat verweerder niet bevoegd is om handhavend op te treden.

De stichting heeft bij verweerder verzocht om handhaving tegen een aantal katteneigenaren, die hun huiskatten zonder begeleiding naar buiten laten, waardoor die katten buiten een beschermde diersoort konden doden of vangen. Dit is in strijd met de faunabeschermingsbepalingen in het Bal. De katteneigenaren zijn op deze manier verantwoordelijk voor de overtreding, en dus overtreder. De eigenaren hebben het immers in hun macht om hun kat binnen te houden.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder het handhavingsverzoek terecht en op goede gronden heeft afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn conclusie dat hij niet bevoegd is om handhavend op te treden gesteund op twee standpunten (op grond van artikel 5:1, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht). De redeneringen voor de twee standpunten kan de rechtbank volgen.

De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Verweerder stelt zich ten eerste op het standpunt dat de door de stichting aangedragen relevante feiten en omstandigheden niet deugdelijk en controleerbaar zijn vastgesteld, zodat verweerder niet daarop gebaseerd kon concluderen dat sprake was van een overtreding (op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dient aan een handhavingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 23.3 van de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1573). Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de stichting registraties met foto’s van gedode dieren op het platform [platform] bijgevoegd. De waarnemers hebben daarbij aangegeven dat het dier door een kat is gevangen, aldus de stichting.

Verweerder kan met de vermelde gegevens in de registraties echter niet controleren en verifiëren waar, wanneer, door welke kat en ter verantwoording van welke katteneigenaar, de gefotografeerde (beschermde) dieren zijn gedood of gevangen. Hierom zijn de door de stichting bijgevoegde bewijsmiddelen op zichzelf bezien niet betrouwbaar genoeg om een overtreding vast te kunnen stellen. In deze kwestie bestaan nog te veel andere mogelijkheden die tot hetzelfde eindresultaat kunnen hebben geleid. Daarbij is in aanmerking genomen dat eenieder zo’n waarneming kan uploaden, en de gegevens daarbij zelf invult. Niet staat vast dat de geregistreerde waarnemingen waarheidsgetrouw zijn.

De aannames die de stichting doet op basis van de gegevens in de registraties, zijn tevens geen (begin van) bewijs voor de feitelijke vaststelling van een overtreding, en wie de overtreder zou zijn. Het causaal verband tussen de vermeende betrokken kat, de bewoners van de bij de waarneming gebruikte adressen en de doodsoorzaak van het gefotografeerde dier, heeft de stichting niet aangetoond.

Daarbij bestaat over de door de stichting bijgevoegde registraties zoveel twijfel, dat die onvoldoende aanknopingspunten bieden voor verweerder om nader onderzoek te doen naar de vraag of de vermeende katteneigenaren een overtreding hebben begaan (uit vaste jurisprudentie van de hogerberoepsrechters volgt dat het op de weg van de verzoeker om handhaving ligt om enig aanknopingspunt te bieden voor onderzoek naar de vraag of de derde tegen wie handhavend optreden wordt gevraagd, een overtreding begaat of heeft begaan. Het is dan aan het bevoegd gezag om te onderzoeken of sprake is van een overtreding. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 14 januari 2025, ECLI:NL:CBB:2025:3). De door de stichting gestelde aannames en algemeenheden over het platform [platform] , de daarop geplaatste waarnemingen en gegevens en het gedrag van de huiskat, zijn daarvoor te zwak. Dit is ook geen startpunt van bewijs voor verder onderzoek. Bovendien kunnen de relevante feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet meer objectief worden vastgesteld, nu de gestelde waarnemingen van de dode dieren tussen 28 mei 2022 en 14 maart 2024 zouden zijn gedaan. Het is niet meer mogelijk om aanvullend bewijs te verzamelen om tot een vastgestelde overtreding en overtreder te komen.

Ook kon verweerder hierbij betrekken dat bijvoorbeeld de inzet van een huisbezoek bij de gebruikte adressen, of een gesprek met de genoemde waarnemers, ingrijpende middelen zijn en niet in verhouding staan tot het mogelijk geschonden belang. In redelijkheid heeft verweerder geen gebruik gemaakt van zijn (nadere) onderzoeksbevoegdheden, nu dit de vervulling van zijn taak te buiten gaat (artikel 5:13 van de Awb).

De rechtbank ziet – gelet op het bovenstaande – ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder een gedoogbeleid zou voeren.

Verweerder stelt zich ten tweede op het standpunt dat de eigenaar van een huiskat in zijn algemeenheid niet kan worden gezien als overtreder. Niet is gebleken dat een eigenaar – door zijn kat zonder begeleiding naar buiten te laten – een niet te verwaarlozen kans aanvaardt dat zijn kat een beschermd dier doodt of vangt. Het buiten los laten rondlopen van een huiskat leidt in een aanzienlijk deel van de gevallen namelijk niet tot de vangst van een beschermde soort. Hiermee is niet voldaan aan het (voorwaardelijk) opzet-criterium uit de verbodsbepalingen uit het Bal waar de stichting een beroep op doet, en dus geen sprake van een overtreder. Hierom is verweerder al niet bevoegd om handhavend op te treden, los van de – in rechtsoverwegingen 4 en 5 besproken – vraag of feitelijk vastgesteld is welke kat en welke eigenaar concreet betrokken zijn.

Artikel delen