Een man vraagt de gemeente handhavend op te treden tegen overlast van blaffende honden op een afstand van 50 meter van zijn huis. Volgens de gemeente staat de overlast niet vast, het verzoek wordt afgewezen. Na afwijzingen in bezwaar en beroep vraagt de man de Afdeling bestuursrechtspraak voor de Raad van State om een oordeel. Ook daar vangt hij bot.
Op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van deze gemeente moeten bewoners ervoor zorgen dat zij geen ernstige of herhaaldelijke hinder voor omwonenden veroorzaken. De man vraagt de gemeente op basis hiervan handhavend op te treden tegen blaffende honden 50 meter verderop. De gemeente verricht acht verschillende controles. Daaruit blijkt niet dat sprake is van ernstige en herhaaldelijke hinder. Het verzoek van de man wordt daarom afgewezen. In het door hem ingestelde beroep oordeelt de rechtbank Oost-Brabant dat deze afwijzing terecht was, onder meer omdat er geen andere klachten waren dan die van de man.
In hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemeente zijn verzoek mocht afwijzen. Volgens hem was wel degelijk sprake van ernstige en herhaaldelijke hinder. Hij onderbouwt dit met de stelling dat hij vier dagen op rij, van 26 tot en met 29 mei 2023, overlast ervoer. Ook vindt hij dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat niet is gebleken van andere klachten. Om dat te onderbouwen brengt hij een klacht in van een andere omwonende uit oktober 2023.
De Afdeling heeft in hoger beroep de taak om de uitspraak van de rechtbank te beoordelen. Daarbij is van belang dat de rechtbank in beroep de beslissing op bezwaar moest toetsen aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden op het moment dat de beslissing op bezwaar werd genomen. Met wijzigingen in de feiten na die datum mocht de rechtbank geen rekening houden. De beslissing op bezwaar is genomen in 2020, terwijl de bij de rechtbank door de man aangehaalde data van overlast en de nieuwe klacht van een omwonende uit 2023 zijn. Deze feiten konden daarom geen rol spelen bij de rechtbank. Met de enkele stelling dat andere buren te bang zijn om de geluidsoverlast bij de gemeente te melden, is de overlast ook onvoldoende aangetoond, zo oordeelt de Afdeling. De rechtbank heeft op basis van de gemeentecontroles terecht geoordeeld dat objectief gezien herhaaldelijke en ernstige overlast niet vaststaat. De gemeente mocht besluiten niet handhavend op te treden.
Bron: De Kempenaer Advocaten