Bij besluit van 22 juni 2022 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het in strijd met vergunningvoorschriften niet slopen van een schuur op het perceel [locatie 1] in Ommen door [partij], niet-ontvankelijk verklaard. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] geen actueel en reëel belang bij de behandeling van zijn hoger beroep heeft, omdat hij sinds 4 december 2024 niet langer op het perceel [locatie 2] in Ommen woonachtig is.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld ABRvS 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3111, hoeft de bestuursrechter een bij hem ingediend (hoger) beroep alleen inhoudelijk te beoordelen als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is.
Met andere woorden, de indiener moet een actueel en reëel belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het (hoger) beroep. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Belang bij een (hoger) beroep kan onder meer worden aangenomen, indien wordt gesteld dat ten gevolge van de in geding zijnde besluitvorming schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen en dit tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt.
Vast staat dat [appellant] niet langer eigenaar is van de schuin achter het perceel van [partij] gelegen woning aan de [locatie 2] in Ommen en daar niet meer woont. [appellant] woont nu op een afstand van ongeveer 400 m van het perceel van [partij] en heeft geen zicht op het perceel van [partij]. Gelet hierop is handhavend optreden tegen het niet naleven van vergunningvoorschriften door [partij] voor [appellant] feitelijk van geen betekenis meer.
Hij heeft daarom geen actueel en reëel belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. [appellant] heeft daarnaast niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt schade te hebben geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen, die het gevolg is van de besluitvorming van het college met betrekking tot het verzoek om handhaving. Gelet hierop heeft [appellant] naar het oordeel van de Afdeling niet langer procesbelang bij de beoordeling van zijn hoger beroep.