Zo oordeelde het College van beroep voor het bedrijfsleven op 14 oktober 2025: In de gewasbeschermingsverordening zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het Ctgb, College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden naast de toetsing van de daarin neergelegde criteria ook artikel 6 van de Habitatrichtlijn moet toepassen. De bepalingen uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd in de Wnb en per 1 januari 2024 in de Omgevingswet. In deze regelgeving zijn gedeputeerde staten het bevoegde gezag, en niet het Ctgb. De toets die het Ctgb aanlegt voor aanvragen om toelating van een gewasbeschermingsmiddel is ook een andere toets dan de toets in het kader van de Wnb.

Zelfs als de implementatie van de Habitatrichtlijn in de Wnb/Omgevingswet in de praktijk tekort zou schieten, betekent dit niet dat het Ctgb, naast de in de gewasbeschermingsverordening neergelegde criteria, toepassing had moeten geven aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
Dat wil dus ook zeggen dat een gebruiker van het middel zich voor wat betreft effecten op Natura 2000-gebieden niet kan verschuilen achter toelating door het Ctgb, maar die effecten apart moet beoordelen. Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1428):
“𝘋𝘢𝘢𝘳𝘯𝘢𝘢𝘴𝘵 𝘪𝘴 𝘰𝘰𝘬 𝘩𝘦𝘵 𝘴𝘵𝘢𝘯𝘥𝘱𝘶𝘯𝘵 𝘥𝘢𝘵 𝘦𝘦𝘯 𝘨𝘦𝘸𝘢𝘴𝘣𝘦𝘴𝘤𝘩𝘦𝘳𝘮𝘪𝘯𝘨𝘴𝘮𝘪𝘥𝘥𝘦𝘭 𝘸𝘰𝘳𝘥𝘵 𝘵𝘰𝘦𝘨𝘦𝘭𝘢𝘵𝘦𝘯 𝘥𝘰𝘰𝘳 𝘩𝘦𝘵 𝘊𝘵𝘨𝘣 𝘰𝘯𝘷𝘰𝘭𝘥𝘰𝘦𝘯𝘥𝘦 𝘰𝘮 𝘵𝘦 𝘬𝘶𝘯𝘯𝘦𝘯 𝘤𝘰𝘯𝘤𝘭𝘶𝘥𝘦𝘳𝘦𝘯 𝘥𝘢𝘵 𝘦𝘷𝘦𝘯𝘵𝘶𝘦𝘭𝘦 𝘦𝘧𝘧𝘦𝘤𝘵𝘦𝘯 𝘰𝘱 𝘕𝘢𝘵𝘶𝘳𝘢 2000-𝘨𝘦𝘣𝘪𝘦𝘥𝘦𝘯 𝘶𝘪𝘵𝘨𝘦𝘴𝘭𝘰𝘵𝘦𝘯 𝘻𝘪𝘫𝘯. 𝘏𝘦𝘵 𝘊𝘵𝘨𝘣 𝘣𝘦𝘰𝘰𝘳𝘥𝘦𝘦𝘭𝘵 𝘸𝘦𝘭𝘪𝘴𝘸𝘢𝘢𝘳 𝘰𝘧 𝘦𝘦𝘯 𝘮𝘪𝘥𝘥𝘦𝘭 𝘷𝘦𝘪𝘭𝘪𝘨 𝘪𝘴 𝘷𝘰𝘰𝘳 𝘮𝘦𝘯𝘴, 𝘥𝘪𝘦𝘳 𝘦𝘯 𝘮𝘪𝘭𝘪𝘦𝘶, 𝘮𝘢𝘢𝘳 𝘥𝘪𝘵 𝘪𝘴 𝘦𝘦𝘯 𝘢𝘯𝘥𝘦𝘳𝘦 𝘣𝘦𝘰𝘰𝘳𝘥𝘦𝘭𝘪𝘯𝘨 𝘥𝘢𝘯 𝘪𝘴 𝘷𝘦𝘳𝘦𝘪𝘴𝘵 𝘰𝘱 𝘨𝘳𝘰𝘯𝘥 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘦 𝘞𝘯𝘣. 𝘐𝘯 𝘥𝘦 𝘣𝘦𝘰𝘰𝘳𝘥𝘦𝘭𝘪𝘯𝘨 𝘥𝘰𝘰𝘳 𝘩𝘦𝘵 𝘊𝘵𝘨𝘣 𝘸𝘰𝘳𝘥𝘦𝘯 𝘯𝘪𝘦𝘵 𝘥𝘦 𝘨𝘦𝘷𝘰𝘭𝘨𝘦𝘯 𝘰𝘱 𝘴𝘱𝘦𝘤𝘪𝘧𝘪𝘦𝘬𝘦 𝘕𝘢𝘵𝘶𝘳𝘢 2000-𝘨𝘦𝘣𝘪𝘦𝘥𝘦𝘯 𝘣𝘦𝘰𝘰𝘳𝘥𝘦𝘦𝘭𝘥 𝘦𝘯 𝘸𝘰𝘳𝘥𝘵 𝘯𝘪𝘦𝘵 𝘨𝘦𝘬𝘦𝘬𝘦𝘯 𝘯𝘢𝘢𝘳 𝘥𝘦 𝘪𝘯𝘴𝘵𝘢𝘯𝘥𝘩𝘰𝘶𝘥𝘪𝘯𝘨𝘴𝘥𝘰𝘦𝘭𝘴𝘵𝘦𝘭𝘭𝘪𝘯𝘨𝘦𝘯 𝘷𝘢𝘯 𝘥𝘦 𝘕𝘢𝘵𝘶𝘳𝘢 2000-𝘨𝘦𝘣𝘪𝘦𝘥𝘦𝘯.”