De burgemeester van Utrecht verleende op 11 december 2020 een exploitatie- en een omgevingsvergunning aan Restaurant Opium voor het realiseren van een terras met meubilair en een erfafscheiding. Feitelijk betekende dit enkel een verplaatsing van het terras aan de voorkant van het pand, naar de zijkant van het pand. Een stichting was het niet eens met de verleende exploitatievergunning, omdat dit genoemde terras voor geluidsoverlast zou gaan zorgen. Om deze reden had de burgemeester bij het verlenen van de exploitatievergunning voorschriften moeten verbinden die ervoor moeten zorgen dat geluidsoverlast beperkt zou blijven. De burgemeester verklaarde het bezwaar van de stichting ongegrond.
De rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende had gemotiveerd waarom de woon- en leefsituatie rondom het terras niet op ontoelaatbare wijze werd beïnvloed. Hierbij speelt een belangrijke rol dat het terras ligt binnen een stedelijke omgeving waar enige overlast niet ongebruikelijk is. Het terras behoort bij een restaurant, wat een relatief lichte vorm van horeca is en weinig overlast met zich meebrengt. Daarnaast worden er maar twintig extra stoelen toegevoegd aan het verplaatste terras en is deze nieuwe locatie vanuit een akoestisch perspectief een verbetering vergeleken met de oude situatie. De stichting maakte niet voldoende aannemelijk dat er sprake is van een ontoelaatbare woon- en leefomgeving. Daarnaast gaf de stichting aan enkel een signaal te willen afgeven aan de burgemeester.
In hoger beroep richtte de stichting zich niet tegen de verlening van de exploitatievergunning. De stichting stelde enkel dat de vergunning niet zonder daaraan te verbinden voorschriften verleend had mogen worden. Deze voorschriften hadden erop gericht moeten zijn om hinder – die gezondheidsschade kan veroorzaken – te voorkomen. Volgens de stichting had de burgemeester moeten erkennen dat horeca geluidshinder en daarmee gezondheidsproblemen met zich mee kan brengen.
De burgemeester stelde dat de stichting geen procesbelang had in hoger beroep, omdat de stichting niet wil bereiken dat het terras niet zou worden gerealiseerd.
De Afdeling was het niet eens met de burgemeester en oordeelde dat het procesbelang van de stichting erin was gelegen dat alsnog beperkende voorschriften in de exploitatievergunning zouden moeten worden opgenomen. Dit was echter het enige punt waarop de burgemeester geen gelijk kreeg. De Afdeling overwoog dat de ingebrachte beroepsgronden van de stichting een herhaling waren van wat zij in beroep bij de rechtbank naar voren had gebracht en niet heeft aangevoerd waarom de uitspraak van de rechtbank onjuist zou zijn. De rechtbank is gemotiveerd op deze gronden ingegaan. De Afdeling oordeelde om deze reden dan ook dat de uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd. Het betoog van de stichting slaagt niet, de exploitatievergunning was terecht verleend door de burgemeester.