Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Het vooraf niet informeren van een aanvrager over gedeeltelijk te weigeren omgevingsvergunning is in strijd met zorgvuldigheidsbeginsel

De Rechtbank Midden-Nederland oordeelt in zijn uitspraak van 15 mei 2025 (ECLI:NL:RBMNE:2025:2311) dat het college van burgemeester en wethouders (“college”) heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door de aanvrager van een omgevingsvergunning niet op de hoogte te stellen van het voornemen om de aanvraag gedeeltelijk te weigeren.

5 June 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

De exploitant van een gemengd agrarisch bedrijf had onder het regime van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het gedeeltelijk wijzigen van zijn bedrijfsvoering een omgevingsvergunning aangevraagd. Na bekendmaking van het ontwerpbesluit in het kader van de doorlopen uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (“Awb”), waaruit bleek dat het college voornemens was de aanvraag gedeeltelijk te weigeren, heeft de exploitant zijn aanvraag gedeeltelijk gewijzigd. Het college heeft de gewijzigde aanvraag daarop alsnog - maar om andere redenen dan het in het ontwerpbesluit was aangegeven - gedeeltelijk geweigerd. Na aanvulling van de rechtsgronden (art. 8:69, tweede lid, Awb) concludeert de rechtbank dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvrager voorafgaand aan het definitieve besluit niet eerst hierover te informeren. De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan een definitief besluit kan nemen dat afwijkt van het ontwerpbesluit (vgl. de Afdelingsuitspraak van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:518). De bepalingen uit afdeling 3.4 Awb verplichten het bestuursorgaan in dat geval niet om voorafgaand daaraan een nieuw ontwerpbesluit ter inzage te leggen; een belanghebbende kan immers tegen een definitief besluit beroep instellen. Het zorgvuldigheidsbeginsel kan bij het voornemen om een definitief besluit te nemen dat afwijkt van het ontwerpbesluit evenwel met zich brengen dat de aanvrager op de hoogte wordt gesteld van dit voornemen, indien als gevolg van het definitieve besluit de te vergunnen inrichting op wezenlijke onderdelen afwijkt van de aangevraagde inrichting. De aanvrager heeft dan de gelegenheid om de aanvraag in te trekken of te wijzigen, waarmee wordt voorkomen dat de aanvrager (die in beginsel zelf bepaalt wat hij wil aanvragen) een vergunning krijgt die hij niet wil. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in dit geval gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door eiser vóór het nemen van het gewijzigde definitieve besluit niet te informeren over het voornemen de aanvraag gedeeltelijk te weigeren. De gedeeltelijke weigering ziet op de toegestane hoeveelheid te houden vleesvarkens en biggen en op het gebruik van de voermengwagen buiten de dagperiode. De weigering wijkt daarmee op wezenlijke onderdelen af van de door eiser gevraagde inrichting, omdat een wijziging in het aantal te houden dieren leidt tot een andere bedrijfsvoering en ook verstrekkende (financiële) gevolgen kan hebben voor eiser. Ook wijkt het definitieve besluit wezenlijk af van het ontwerpbesluit, omdat daarin nog werd toegestaan dat het aantal dieren zou toenemen. Omdat het college de exploitant na het nemen van het definitieve besluit alsnog in de gelegenheid heeft gesteld zijn aanvraag alsnog te wijzigen of in te trekken en de exploitant heeft aangegeven geen gebruik te willen van deze geboden mogelijkheid, ziet de rechtbank aanleiding om het geconstateerde gebrek te passeren met toepassing van het bepaalde in art. 6:22 Awb.

Artikel delen