Het college heeft aan VOF Gouwpark drie omgevingsvergunningen verleend voor het realiseren van het stedenbouwkundig plan "Gouwpark". Dat plan voorziet in 248 woningen en parkeervoorzieningen. Er zijn in het gebied 253 parkeerplaatsen aangelegd. Volgens het college zijn de gerealiseerde parkeerplekken onjuist verdeeld, waardoor een tekort van 30 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen bij de sociale huurwoningen is ontstaan. VOF Gouwpark handelt daarmee volgens het college in strijd met artikel 2.1, lid 1, onderdelen a en c Wabo.

Het college heeft VOF Gouwpark gelast om te voldoen aan het aantal parkeerplaatsen per woningcategorie overeenkomstig de verleende omgevingsvergunningen onder oplegging van een dwangsom van € 435.960,00 ineens.
De Afdeling oordeelt dat art. 2.1, onder c Wabo in deze situatie geen grondslag bood voor handhavend optreden. Artikel 9.1 van de planregels van het bestemmingsplan "Gouwpark" is namelijk alleen van betekenis voor de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen aan het bestemmingsplan. Het artikel staat onder het kopje "Algemene bouwregels" en luidt:
"Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw geldt dat:
a. voldoende parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen worden gerealiseerd op de betreffende locatie of in de directe omgeving daarvan in of buiten het plangebied;
b. voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de "Uitvoeringsnota Parkeren Zaanstad 2016" en;
c. […]."
Dit artikel is niet geformuleerd als een gebruiksregel waarop met toepassing van art. 2.1, onder c Wabo kan worden gehandhaafd. Dat het project Gouwpark volgens het college in strijd is met artikel 9.1 van de planregels, als de parkeerplaatsen overeenkomstig de inrichtingstekeningen worden gerealiseerd, is dus iets wat het college bij de toets van de aanvraag aan het bestemmingsplan had moeten beoordelen.
De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er op het moment van het in bezwaar gehandhaafde besluit geen (dreigende) overtreding was als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onderdelen a en c Wabo.