Bij besluit van 5 november 2021 heeft het college [appellant], onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,00 per week (of gedeelte van een week) met een maximum bedrag van € 100.000,00, opgedragen om uiterlijk 1 januari 2022 de bewoning door arbeidsmigranten in het conferentiehotel aan de [locatie] in Rockanje te staken en gestaakt te houden.

Hij voert hiertoe verder aan dat het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten leidt tot vergroting van de veiligheid voor de omgeving. Zowel voor de hertontwikkeling van de Olaertsduyn als voor omwonenden is het van belang dat het landgoed en de daarop aanwezige gebouwen worden beschermd tegen bijvoorbeeld kraken of vandalisme. De huisvesting van arbeidsmigranten is daarvoor een geschikt middel. Ook om die reden is er sprake van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college van handhaving dient af te zien.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de gesprekken over de herontwikkeling van de Olaertsduyn geen bijzondere omstandigheid opleveren op grond waarvan het college had behoren af te zien van handhaving. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, kan pas concreet zicht op legalisatie ontstaan wanneer ten minste een aanvraag om een vergunning is ingediend. Vaststaat dat [appellant] geen aanvraag heeft ingediend, zodat op het moment van het besluit van 5 november 2021 geen concreet zicht op legalisatie bestond. De Afdeling wijst er in dit verband nog op dat de gesprekken over de herontwikkeling van de Olaertsduyn ook niet tot doel hadden om tot legalisatie van huisvesting van arbeidsmigranten in het conferentiehotel te komen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen concreet zicht was op legalisatie.
De Afdeling is verder met de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van arbeidsmigranten, waardoor volgens [appellant] omwonenden worden beschermd tegen krakers of vandalisme, geen bijzondere omstandigheid oplevert op grond waarvan het college had behoren af te zien van handhaving. Daarbij betrekt ook de Afdeling het standpunt van het college dat indien het conferentiehotel daadwerkelijk wordt gekraakt, verschillende civiel- en bestuursrechtelijke mogelijkheden bestaan om dit te beëindigen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat het college niet van handhaving hoefde af te zien.