Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Is er sprake van een teeltondersteunende voorziening?

Op 27 maart 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het plaatsen van palen en draden. Met het bestreden besluit van 15 april 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.

8 July 2025

In beroep zijn partijen verdeeld over de vraag of de door het college verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van palen en draden terecht in stand is gelaten. Meer specifiek gaat het om de vraag of deze constructie moet worden aangemerkt als een teeltondersteunende voorziening (TOV) en, zo ja, of deze dan volgens het bestemmingsplan is toegestaan.

Vergunninghouder is eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente [perceel 1] , [perceel 2] en [perceel 3] , gelegen aan de [adres 3] (hierna: de percelen). Op de percelen van vergunninghouder is bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente [plaats] van toepassing. De percelen hebben de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Openheid en natuurwaarden’ en de functie-aanduiding ‘Specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogels’. Op het perceel met nummer [perceel 1] bevindt zich een bouwvlak.

Voor het plaatsen van de palen en de draden is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een vergunning benodigd voor het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo). Het college dient de aanvraag te toetsen aan de weigeringsgronden en verleent de vergunning indien daar geen strijd mee is (zie artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo).

Een omgevingsvergunning voor het bouwen mag niet worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (zie artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo). In dit geval gaat het om een bouwwerk buiten het bouwvlak. Volgens het bestemmingsplan zijn voor het gebied buiten het bouwvlak alleen bepaalde categorieën bouwwerken toegestaan. Voorzieningen die niet onder die toegestane categorieën vallen, zijn in beginsel in strijd met het plan, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.

Wat zijn de standpunten van partijen over de kwalificatie van de constructie?

Eiseres betoogt dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat de palen- en dradenconstructie geen TOV is. Volgens haar ondersteunt de constructie op meerdere manieren de appelteelt: door het overeind houden van de bomen, het begeleiden van takken en het voorkomen van schade aan het fruit. Zonder deze voorzieningen is de appelteelt volgens eiseres niet mogelijk. Daarnaast verbeteren de voorzieningen volgens haar de arbeidsomstandigheden doordat zij fysieke belasting bij onderhoud en oogst beperken. Ter onderbouwing van haar uitleg heeft zij gewezen op het provinciale beleid van Noord-Brabant uit 2007 en het gemeentelijk beleid van Someren uit 2018, waarin steunmateriaal voor fruitteelt als TOV is aangemerkt. Volgens haar had het college bij de uitleg van de planregels mede bij deze beleidsstukken aansluiting moeten zoeken.

Het college stelt zich op het standpunt dat de palen en draden niet het doel hebben om de productie te verhogen of de arbeidsomstandigheden te verbeteren en daarom niet voldoen aan de criteria uit de begripsomschrijving van een TOV. Volgens het college zijn de palen en draden uitsluitend bedoeld om de appelbomen te ondersteunen en om te voorkomen dat deze bij windbelasting of vruchtgewicht omvallen. Vergunninghouder heeft ter zitting toegelicht dat het in dit geval gaat om laagstamappelbomen die zijn geënt op een zwakgroeiende onderstam, waardoor de bomen beperkt wortelen en vatbaar zijn voor omvallen. Omdat de wortelgroei beperkt blijft, is blijvende ondersteuning door palen en draden noodzakelijk. Zonder deze voorzieningen kunnen de bomen omvallen of scheefzakken, met als gevolg beschadiging van bomen en vruchten. Vergunninghouder heeft voorts verklaard dat de palen en draden niet worden gebruikt voor gewasgeleiding of het ‘vlak leggen’ van takken, en evenmin tot doel hebben de teelt te vervroegen of de arbeidsomstandigheden te verbeteren.

Vallen de palen en draden onder de definitie van TOV?

De rechtbank stelt vast dat het geschil tussen partijen met name draait om de vraag of de palen en draden kwalificeren als een TOV in de zin van het bestemmingsplan. Die kwalificatie is bepalend voor het toetsingskader, omdat het bestemmingsplan dergelijke voorzieningen buiten het bouwvlak alleen toestaat onder specifieke voorwaarden. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of de palen en draden onder de definitie van een TOV vallen. Voor de beoordeling van die kwalificatie stelt de rechtbank voorop dat een planregel uit het oogpunt van de rechtszekerheid in beginsel letterlijk moet worden uitgelegd (ABRvS 7 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:140).

Volgens artikel 1 van de planregels wordt onder een TOV verstaan: Voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

- verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringen van onkruidgroei en beperking van vraatschade;

- verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;

- bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).

Uit deze planregel volgt dat de voorziening moet bijdragen aan ten minste één van de genoemde doelen om als TOV te kunnen worden aangemerkt. De rechtbank beoordeelt hierna of dat voor deze constructie het geval is.

Uit de stukken en de toelichting ter zitting blijkt dat de palen en draden dienen ter structurele ondersteuning van laagstamappelbomen. Deze zijn geënt op een zwakgroeiende onderstam, waardoor ze beperkt wortelen en vatbaar zijn voor omvallen of scheefzakken. De voorzieningen zijn gericht op het voorkomen van verlies van bomen of schade aan bomen en vruchten. Daarmee beogen ze behoud van de bestaande teelt, maar geen verbetering van de productie als bedoeld in de planregels. Dat dit mogelijk leidt tot een stabielere opbrengst, maakt dat niet anders: het gaat niet om verhoging van de productiviteit, vervroeging van teelt of beperking van vraatschade zoals de definitie vereist. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de constructie wordt gebruikt voor gewasgeleiding, een techniek die doorgaans wél gericht is op optimalisatie van de teelt.

Ook aan de andere doelen van de planregel wordt niet voldaan. Er zijn geen aanwijzingen dat de palen en draden bijdragen aan een verbetering van de arbeidsomstandigheden of positieve effecten hebben op milieu of water. Zo worden ze niet ingezet om het snoeien te verlichten of te vergemakkelijken, noch om bodem- of waterbeheer te verbeteren. Nu geen van de drie doeleinden wordt nagestreefd, kwalificeren de palen en draden niet als TOV in de zin van het bestemmingsplan. Het college heeft dit terecht aangenomen.

Nu geen sprake is van een TOV, kwalificeert de constructie als een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde. Voor dit type bouwwerk is een omgevingsvergunning vereist op grond van de Wabo (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo). Het college heeft de aanvraag in dat licht beoordeeld en getoetst aan de weigeringsgronden (zie artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo).

Daarbij is gebleken dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. De constructie, met een hoogte van 2,30 meter, blijft binnen de toegestane 3 meter. Ook overigens zijn er geen bepalingen die aan vergunningverlening in de weg staan.

Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat zich geen weigeringsgrond voordoet en was gehouden de omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in stand kan blijven.

Artikel delen