Op het perceel [locatie 1] in Zutphen is een groothandel in visproducten gevestigd. De bedrijfsactiviteiten zijn uitgebreid met een viswinkel, gevestigd aan de [locatie 2] in Zutphen. [appellant] is eigenaar van beide percelen en runt de groothandel. De viswinkel wordt geëxploiteerd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B]. [appellant] en anderen geven klanten van de viswinkel de gelegenheid om de in de viswinkel gebakken en verkochte viswaar direct buiten de winkel aan vier tuintafels te nuttigen. Het college is van mening dat zodanig gebruik op grond van het geldende bestemmingsplan niet is toegelaten en heeft daarom een last onder dwangsom opgelegd.
Op de zitting hebben zij betoogd dat het bieden van een bescheiden zitfaciliteit bij een detailhandelszaak voor het nuttigen van een gebakken visje redelijkerwijs niet kan worden aangemerkt als een horeca-activiteit en veeleer een verlengstuk is van de bestemming detailhandel.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het ter plaatse laten nuttigen van vis een horeca-activiteit is. Voor dat oordeel heeft de rechtbank terecht aansluiting gezocht bij wat in het normale spraakgebruik wordt verstaan onder horeca-activiteit en daarbij terecht doorslaggevend geacht dat klanten worden uitgenodigd om desgewenst de ter plaatse bereide vis ter plaatse te consumeren. Hierin onderscheidt een horecabedrijf zich van winkels waar dranken en etenswaren uitsluitend worden verkocht. Vergelijk (onder 3.1 van) de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9944. Anders dan [appellant] en anderen hebben betoogd, is dan ook geen sprake van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit.