Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Machtiging om binnen te treden tegen de wil van de bewoner ging te ver: besluit gaat onderuit bij de Afdeling

In een uitspraak van gisteren heeft de Afdeling geoordeeld of de burgemeester van Rotterdam terecht een machtiging heeft afgegeven om binnen te treden in een woning tegen de wil van de bewoner. Kort en goed vindt de Afdeling dat geen sprake was van een urgente situatie waarvoor het noodzakelijk was deze machtiging af te geven.

4 September 2025

Samenvatting

Samenvatting



Wat was er gebeurd? Appellante is eigenaar van een woning in Rotterdam. Na een ingediend handhavingsverzoek is gebleken van bouwkundige gebreken in het pand. Gelet daarop heeft het gemeentebestuur een last onder bestuursdwang opgelegd, waarna tijdelijke maatregelen door de bewoner is getroffen.

Vervolgens heeft een inspecteur van de gemeente via e-mail aan appellante laten weten dat een extern bouwkundig bureau een inspectie zal doen en aan appellante gevraagd kenbaar te maken of zij op 10 of 11 juli 2023 daarbij aanwezig kan zijn. De inspecteur heeft in de e-mail erbij gezet dat de datum voor de inspectie niet vrijblijvend is. Appellante heeft daarop gereageerd dat zij op beide data niet beschikbaar is. Zij wenst vooraf informatie te ontvangen, zal alleen een geregistreerd constructeur toelaten en geen derden waarmee zij geen afspraak heeft. Vervolgens heeft het college aangegeven dat de inspectie op 10 juli 2023 zal plaatsvinden. Als appellante geen medewerking verleent, zal de woning met behulp van een machtiging worden binnengetreden. Deze machtiging is daarna ook afgegeven door de burgemeester.

In hoger beroep oordeelt de Afdeling dat zij kan begrijpen dat de burgemeester het noodzakelijk achtte dat op korte termijn een bouwkundig onderzoek zou moeten worden verricht. De Afdeling is echter van oordeel dat op het moment van het afgeven van de machtiging geen sprake was van een urgente situatie waardoor het noodzakelijk was deze machtiging af te geven. Pas op 27 juni 2023 is meegedeeld dat een extern bureau een inspectie zou gaan verrichten. Daarbij is appellante niet in de gelegenheid gesteld in goed overleg met de gemeente of met het externe bureau tot een geschikte datum voor de inspectie te komen. Het zou 10 of 11 juli 2023 worden, ongeacht of appellante op één van die data beschikbaar zou zijn. De Afdeling vindt dat de manier van communiceren vanuit appellante ongelukkig is geweest, onder meer omdat zij niet kenbaar maakte wanneer zij wel beschikbaar was en alleen een constructeur binnen wilde laten en geen derden, echter daarmee is niet gezegd dat appellante volledige medewerking zou weigeren of iemand van de gemeente niet zou toelaten. Het had in de rede gelegen om meer rekening te houden met de belangen van appellante. Dat de tijdelijke stabilisering eindig was spreekt voor zichzelf, maar het is de Afdeling niet gebleken dat er een dusdanige urgentie was dat het onderzoek op 10 of 11 juli 2023 zou moeten plaatsvinden. Wegens strijd met artikel 3:2 en 3:4 Awb gaat de machtiging dan ook onderuit.

Artikel delen