In deze zaak liggen vergunningvoorschriften voor die zijn verbonden aan een watervergunning aan RWE voor het onttrekken aan en het brengen van water in de Maas door de waterkrachtcentrale te Linne. Het oude recht is nog van toepassing.
RWE kan zich niet verenigen met de vergunningvoorschriften voor zover die zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat een norm van 10% (cumulatief) voor sterfte van smolts (jonge zalmen die naar zee trekken) en schieraal moet worden aangehouden. RWE voert aan dat de norm had moeten worden vastgesteld krachtens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer in relatie tot artikel 2.10 Waterwet en dus niet aan haar kan worden tegengeworpen. Dit artikel luidde - kort samengevat - dat normen voor de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen worden vastgesteld krachtens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer.
De Afdeling overweegt dat de minister voor het bepalen van de vissterftepercentages niet heeft verwezen naar de Beleidsregel of een andere norm zoals bedoeld in artikel 2.10 Waterwet. De minister heeft zich gebaseerd op inzichten in de ecologische kwaliteit van het watersysteem, waaronder begrepen de visstanden, binnen het relevante deel van de Maas. De Afdeling acht de uitleg van de minister over het verschil tussen de artikelen 2.1 en 6.21 Waterwet enerzijds en artikel 2.10 Waterwet anderzijds niet onjuist.
Uit artikel 6.21 Waterwet volgt dat een watervergunning uitsluitend mag worden geweigerd voor zover de verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen van artikel 2.1 Waterwet. Een van deze doelstellingen betreft de ecologische kwaliteit van watersystemen. Dit oogmerk staat overigens inmiddels opgenomen in artikel 16.2 Bal. Zie AbRvS 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:454.