Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Mocht zeer spoedeisende bestuursdwang worden toegepast bij een gezonken schip met kans op verspreiding olie?

In de uitspraak ABRvS 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2705 was weer eens een casus aan de orde waarbij in het geding was of de situatie voldoende spoedeisend was om zeer spoedeisende bestuursdwang te mogen toepassen. Artikel 5:31, lid 1 Awb bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen kan besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Dit betekent dus dat wel een besluit wordt opgelegd, maar zonder een lastgeving en begunstigingstermijn. Artikel 5:31, lid 1 Awb wordt 'spoedeisende bestuursdwang' genoemd. Artikel 5:32, lid 2 Awb bepaalt dat indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt. Het geval van artikel 5:32, lid 2 Awb wordt 'zeer spoedeisende bestuursdwang' genoemd.

8 juli 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

De casus betrof een gezonken schip waarin nog olie aanwezig was. De redelijke veronderstelling was dat er nog meer oliehoudende stof in het schip aanwezig was, met als gevaar dat die olie zich verder zou verspreiden bij veranderende weersomstandigheden of het dieper zinken van het schip. Het bevoegd gezag was niet gehouden om te wachten op handelingen en oplossingen van appellant.

Bij besluit van 2 maart 2021 heeft het dagelijks bestuur zijn beslissing van 17 februari 2021 tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang ter zake het verwijderen van verontreinigende stoffen en het bergen van het schip "[naam]" op schrift gesteld (een geval van zeer spoedeisende bestuursdwang zoals bedoeld in artikel 5:31, lid 2 Awb dus, YS). [appellant] was op 17 februari 2021 de eigenaar van het schip [naam] (hierna: het schip). Op 17 februari 2021 is het schip gezonken terwijl het was afgemeerd in de Houkesloot in Sneek. Het schip was niet volledig gezonken maar een deel van de stuurhut dreef nog boven de waterlijn. Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat het lekken van olie uit het schip in het water een spoedeisend gevaar op verontreiniging opleverde en een overtreding was van de artikelen 6.2 en 6.8 van de Waterwet. Daarom heeft het dagelijks bestuur op 17 februari 2021 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen en de kosten daarvan te verhalen op [appellant].

[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur bevoegd was om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Volgens [appellant] was de situatie namelijk niet zeer spoedeisend. Hij stelt dat er niet of nauwelijks oliehoudende stoffen in het schip aanwezig waren, en dat dit bekend was bij de toezichthouder ter plaatse omdat hij dit aan hem op 17 februari 2021 heeft medegedeeld. Verder stelt hij dat de door de brandweer getroffen maatregelen voor het moment voldoende waren en dat de situatie met het schip stabiel was. Daarom had het dagelijks bestuur hem de kans moeten geven om zelf het schip te bergen, zo voert hij aan.

Het dagelijks bestuur heeft het volgende toegelicht over de gebeurtenissen rondom de besluitvorming om zeer spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Op 17 februari 2021 is een toezichthouder van het dagelijks bestuur, de heer Veenstra, ingelicht over het gezonken schip. Veenstra was rond 10.00 uur op 17 februari 2024 aanwezig op de kade bij het gezonken schip. Al aanrijdend had hij de brandweer verzocht om schermen rondom het schip te plaatsen zodat de olie zich zo min mogelijk over het water zou verspreiden. [appellant] kwam enkele minuten later aan en heeft tegen Veenstra onder meer gezegd dat er weinig brandstof in de tanks zit. Veenstra nam op dat moment echter waar dat er nog steeds een oliehoudende stof uit het schip naar boven dreef. Hij had daarom de redelijke veronderstelling dat er nog meer oliehoudende stof in het schip aanwezig was, met als gevaar dat die olie zich verder zou verspreiden bij veranderende weersomstandigheden of het dieper zinken van het schip, zoals is besproken onder 4.1 van deze uitspraak.

De Afdeling is van oordeel dat het dagelijks bestuur zich onder deze omstandigheden op het standpunt heeft mogen stellen dat de situatie zo spoedeisend was dat onmiddellijk handelen was vereist om de gelekte olie te ruimen en de bron van de olielekkage weg te nemen. Anders dan [appellant] betoogt, was het dagelijks bestuur niet gehouden om te wachten op handelingen en oplossingen van hem. Niet in geschil is dat Veenstra op de ochtend van 17 februari 2021 aan [appellant] heeft gevraagd wat hij aan de situatie zou doen en dat hij aan [appellant] heeft verteld dat het waterschap genoodzaakt zou zijn om in te grijpen. [appellant] heeft na het uitwisselen van telefoonnummers geen contact meer opgenomen met het dagelijks bestuur. De Afdeling stelt vast dat [appellant] na het zinken van het schip heeft geprobeerd om het schip te verkopen in de hoop dat een eventuele koper dit zou bergen en de overtreding daarmee zou beëindigen. Op het moment dat het dagelijks bestuur moest beslissen om wel of geen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, was het echter niet duidelijk of het [appellant] zou lukken om een koper te vinden die daartoe bereid en in staat was. Evenmin was aannemelijk dat die koper in staat zou zijn geweest om de al gelekte olie van het oppervlak van het water te ruimen, zoals uiteindelijk door HEBO is gedaan. Ook heeft zich geen ander moment voorgedaan waarop [appellant] een concreet vooruitzicht bood op het zelfstandig beëindigen van de overtreding. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het dagelijks bestuur bevoegd was om zeer spoedeisende bestuursdwang toe te passen.

Artikel delen