In de uitspraak ABRvS 9 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3088 weer eens een bevestiging dat bij een last onder bestuursdwang (anders dan bij een last onder dwangsom) de overtreder het niet in zijn macht hoeft te hebben om gevolg te geven aan de last. In deze casus betoogde de overtreder dat zij het object inmiddels in eigendom heeft overgedragen.
appellante sub 1] en [appellante sub 2] betogen dat de last onder bestuursdwang ten onrechte aan hen is opgelegd. [appellante sub 1] voert hiertoe aan dat zij ten tijde van de besluiten van het college niet langer gerechtigd was ten aanzien van het perceel en de woning, omdat zij het recht van opstal, dat zij had op de woning, reeds rechtsgeldig had opgezegd. Daartoe verwijst zij naar een door haar op opgestelde verklaring van 13 februari 2019. Verder voert [appellante sub 1] aan dat zij in Amsterdam woonde op het moment dat zij werd aangeschreven, waardoor zij het feitelijk niet in haar macht had om aan de last te voldoen.
[appellante sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij geen rechthebbende was op de grond en de woning, aangezien zij die heeft verkocht en op 24 februari 2022 heeft geleverd aan [partij]. [appellante sub 2] had het daarom niet in haar macht om aan de last te voldoen.
Nog daargelaten dat de door [appellante sub 2] genoemde eigendomsoverdracht zich heeft voorgedaan na het besluit op bezwaar en het college daarmee dus geen rekening kon houden, overweegt de Afdeling het volgende. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2916, onder 8.1, is bij een last onder bestuursdwang, anders dan bij een last onder dwangsom, geen sprake van een opgelegde verplichting die door degene tot wie deze herstelsanctie is gericht moet kunnen worden nagekomen.
Bij een last onder bestuursdwang gaat het om een geboden gelegenheid om - ter voorkoming van het optreden van het bestuursorgaan zelf - maatregelen te treffen om de illegale situatie te beëindigen. Voor de vraag of het college in dit geval bevoegd was om bestuursdwang aan te zeggen, is niet bepalend of [appellante sub 1] en [appellante sub 2] het feitelijk in hun macht hebben om de geconstateerde overtredingen te beëindigen. In wat [appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben aangevoerd, bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte aan hen de last onder bestuursdwang heeft opgelegd. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.