Na indiening handhavingsverzoek is revisie-omgevingsvergunning in werking getreden: aan welke vergunning moet getoetst worden bij het besluit?
Op deze voor de praktijk interessante rechtsvraag heeft de Rechtbank Limburg een antwoord gegeven in een uitspraak van 30 mei 2025, ECLI:NL:RBLIM:2025:4834.
Eiser voert in zijn beroepschrift, gericht tegen het primaire besluit, aan dat hij het niet eens is met de akoestische beoordeling die aan de omgevingsvergunning van 17 juli 2023 ten grondslag ligt, gelet op de second-opinion. Ook wijst eiser erop dat de eerder verleende revisievergunning uit 2009 volgens hem nog vigerend was op het moment van indienen van het handhavingsverzoek op 11 augustus 2023. De omgevingsvergunning van 17 juli 2023 was volgens eiser namelijk op 21 juli 2023 verleend en was pas zes weken daarna geldig.
In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder in het verzoek om handhaving van eiser van 11 augustus 2023 en de aanvullingen daarvan aanleiding had moeten zien om handhavend op te treden tegen vergunninghoudster.
Verweerder moet voor het nemen van een besluit op het verzoek om handhaving van eiser de situatie beoordelen op basis van de op dat moment geldende feiten en omstandigheden en dus ook de vergunning(voorschriften) die op dat moment geldt.
Voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht het verzoek om handhaving beoordeeld heeft aan de hand van de omgevingsvergunning van 17 juli 2023, is van belang vanaf welk moment deze omgevingsvergunning in werking is getreden.
Rechtbank stelt vast dat de nieuwe omgevingsvergunning dateert van 17 juli 2023 en daarmee van vóór indiening van het handhavingsverzoek van eiser. De vergunning is bekendgemaakt op 21 juli 2023 door toezending daarvan aan de aanvrager en is gepubliceerd op 25 juli 2023. Omgevingsvergunningen die worden voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) treden op grond van artikel 6.1, lid 2, onder b Wabo pas in werking na afloop van de beroepstermijn. De omgevingsvergunning van 17 juli 2023 was hierdoor ten tijde van de indiening van het handhavingsverzoek nog niet van kracht, maar ten tijde van het nemen van het primaire besluit wel.
Verweerder heeft daarom terecht bij het primaire besluit de situatie beoordeeld op basis van de (nieuwe) vergunning(voorschriften) van 17 juli 2023. Verweerder kon ten tijde van het nemen van het primaire besluit ook geen andere beoordeling verrichten, nu de eerder verleende vergunningen op grond van artikel 2.6, lid 4 Wabo (m.b.t. revisievergunningen, YS) zijn vervangen met ingang van het tijdstip waarop de nieuwe revisievergunning van 17 juli 2023 in werking is getreden.