Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Natuurvergunning gebiedsontwikkeling Perkpolder

Het college van Gedeputeerde Staten van Zeeland (GS) verleent  in december 2016 een natuurvergunning aan Perkpolder Beheer BV voor de uitvoering van gebiedsontwikkeling Perkpolder. Het project omvat onder andere 250 woningen, een hotel en een golfbaan. Het gebied ligt in de omgeving van de ontpolderde Noorddijkpolder die in 2017 door de Europese Commissie is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang (gcb) waardoor artikel 6, tweede tot en met vierde lid van de Habitatrichtlijn van toepassing worden.

14 November 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

De Stichting “Schone Polder” verzoekt in 2019 en 2020 om intrekking van de natuurvergunning. GS weigert dit, het bezwaar wordt ongegrond verklaard. In 2022 vernietigt de rechtbank het besluit. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit worden wel in stand gelaten.

In de eerste zaak (ECLI:NL:RVS:2025:5310) gaat het in hoger beroep over de vraag of de stichting nog procesbelang heeft bij het intrekkingsverzoek. Immers, de vergunning voor de aanlegfase is namelijk  op 31 december 2024 afgelopen. Op die datum was het project gestart maar nog lang niet gereed. GS heeft een gedoogbesluit genomen en dat tot tweemaal toe verlengd. In 2024 is een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit ten behoeve van het project en op 20 november 2024 is een ontwerpbesluit tot verlening ter inzage gelegd.

De Stichting beoogt met haar verzoeken om de aanleg- en bouwwerkzaamheden te stoppen. De Afdeling overweegt dat procesbelang een belang is dat een appellant heeft bij de uitkomst van de procedure. Kan het doel dat wordt nagestreefd nog worden bereikt met gebruikmaking van het rechtsmiddel? Is het belang in deze zaak niet vervallen?

De Afdeling oordeelt dat dit belang niet langer aanwezig is omdat de natuurvergunning uit 2016 waartegen de stichting opkomt en waar het handhavingsverzoek betrekking op heeft, op 31 december 2024 is komen te vervallen. De werkzaamheden die na 31 december 2024 plaatsvinden vinden hun grondslag in de gedoogbesluiten, vooruitlopend op de nieuwe omgevingsvergunning. Het intrekken van de natuurvergunning uit 2016 brengt daar geen verandering in. Er is geen reëel en actueel belang meer en alleen het argument dat de stichting een proceskostenveroordeling wenst is geen reden om te komen tot een inhoudelijk beoordeling. Dat laatste heeft de Afdeling al eerder bepaald in een uitspraak van 18 september 2002. Het procesbelang is vervallen en het hoger beroep is niet ontvankelijk.

In de tweede zaak (ECLI:NL:RVS:2025:5313) gaat het om een verzoek van dezelfde stichting, uit 2021, om handhavend op te treden tegen de werkzaamheden in de Perkpolder zolang de gevolgen van het project voor de ontpolderde Noorddijkpolder niet passend zijn beoordeeld. De rechtbank geeft GS gelijk op het punt dat het verzoek moet worden opgevat als een verzoek tot preventief handhaven. De plaatsing op de bovenbedoelde “lijst gcb” betekent niet dat een aanvullende natuurvergunning nodig is. Echter de rechtbank oordeelt dat op grond van een arrest van het Europese Hof van Justitie, artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn wel van toepassing is. Daarom had GS het verzoek moeten opvatten als een verzoek voor een passende maatregel. GS had moeten beslissen over de vraag of als passende maatregel een passende beoordeling moet worden opgesteld.

GS en de huidige exploitant Waterzande B.V. gaan in hoger beroep. Zij stellen dat de rechtbank met deze overweging buiten de omvang van het geschil is getreden. In het verzoek kan niet worden gelezen een verzoek om een passende maatregel te nemen. Bovendien is het opstellen van een passende beoordeling een feitelijke handeling. Feitelijke handelingen zijn geen besluiten en dus is de weigering een feitelijke handeling te verrichten ook geen besluit, zo stellen de appellanten.

De Afdeling gaat niet mee met het oordeel van de rechtbank. De Afdeling leest het verzoek als een verzoek tot handhaving van de vergunning uit 2016 en geeft aan dat GS dat kan doen door op te treden met een last onder dwangsom tegen de werkzaamheden in de Perkpolder. De Afdeling oordeelt dat op dit verzoek is beslist. Het verzoek kan in bezwaar niet worden uitgebreid met een verzoek om toepassing van andere bevoegdheden, zoals in dit geval de bevoegdheid om op grond van hoofdstuk 2 van de Wnb passende maatregelen te treffen.

Het hoger beroep is dus gegrond en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep van de stichting wordt daardoor alsnog ongegrond verklaard. Uit de uitspraken kan de conclusie worden getrokken dat een verzoek om handhaving duidelijk en zo concreet mogelijk moet worden geformuleerd. Een verzoeker moet er vooral niet op vertrouwen dat de bestuursrechter het verzoek ruim zal interpreteren en er “iets” in leest wat er letterlijk gezien niet in is verwoord.