In de uitspraak van 30 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4226) oordeelt de Afdeling dat een specifieke gebeurtenis niet in het algemeen als een ‘zwaar ongeval’ in de zin van de Seveso III-richtlijn (Richtlijn 2012/18/EU, “richtlijn”) en het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (“Brzo”) kan worden aangemerkt, maar dat dit afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Omdat geen grond bestaat voor het oordeel dat de omzetting van de richtlijn in het Brzo op dit punt niet juist heeft plaatsgevonden en geen twijfel kan bestaan over de interpretatie van het begrip ‘zwaar ongeval’, ziet de Afdeling geen reden tot bijstelling van de zogenoemde ‘Vopak-uitspraak’ (de Afdelingsuitspraak van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2441) waaruit volgt dat het ingevolge art. 5 Brzo in beginsel aan de exploitant is om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken. Evenmin bestaat aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen (vgl. de arresten van het Hof van Justitie van 6 oktober 1982 (Cilfit, ECLI:EU:C:1982:335) en van 6 oktober 2021 (Consorzio Italian Management, ECLI:EU:C:2021:799). Met dit oordeel beslecht de Afdeling een geschil tussen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (“minister”) en de exploitant van een bedrijf dat drinkbare en industriële alcohol, biodiesel en plantaardige oliën op- en overslaat over de wijze waarop art. 5 Brzo - dat ziet op het voorkomen van zware ongevallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu – moet worden uitgelegd. Specifiek is de vraag of de minister vanwege de gestelde overtreding van art. 5 Brzo van de exploitant mocht verlangen een overvulbeveiliging aan te brengen in verband met de uitstroom van ethanol uit een opslagtank, ondanks dat de exploitant had gesteld in dit verband reeds de nodige maatregelen te hebben getroffen. Naar het oordeel van de Afdeling verplicht art. 5 Brzo een exploitant niet tot het nemen van alle denkbare maatregelen ter voorkoming van alle denkbare ongevallen met gevaarlijke stoffen of ter beperking van de nadelige gevolgen daarvan. De enkele omstandigheid dat een gevaarlijke stof uit een leiding stroomt - zoals in dit geval het vrijkomen van de brandbare stof ethanol bij het overvuld raken van een opslagtank – leidt volgens de Afdeling niet per definitie tot het ontstaan van ernstig gevaar voor de menselijke gezondheid of het milieu, omdat dit mede afhankelijk is van de maatregelen die de exploitant met betrekking tot dergelijke situaties heeft getroffen. Overeenkomstig het bepaalde in het Brzo en de ‘Vopak-uitspraak’ is het in beginsel aan de exploitant om te bepalen welke maatregelen hij neemt ter voorkoming van zware ongevallen en ter beperking van de gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu. Vanwege het ingrijpende karakter van een (extra) eis van de minister dient aan het opleggen ervan een gedegen motivering ten grondslag te liggen, waarin in elk geval wordt ingegaan op de maatregelen die de exploitant al heeft getroffen om overvulling en ontsteking van ethanol te voorkomen enerzijds en de vraag waarom naast die maatregelen nog andere maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of de gevolgen ervan anderzijds. De Afdeling concludeert dat de minister zijn eis niet toereikend heeft gemotiveerd.