Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Omgevingsvergunning verleend in strijd met verbod van vooringenomenheid

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“Afdeling”) oordeelt in haar uitspraak van 15 oktober 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4927) dat het college van burgemeester en wethouders (“college”) de omgevingsvergunning voor het realiseren van recreatieve voorzieningen in strijd met het in art. 2:4 Algemene wet bestuursrecht (“Awb”) neergelegde verbod op vooringenomenheid heeft verleend.

22 October 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

Naar het oordeel van de Afdeling is het college er niet in geslaagd de indruk weg te nemen dat de burgemeester een persoonlijk belang had bij én persoonlijke invloed had op de besluitvorming hierover. De omgevingsvergunning, die onder het regime van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (“Wabo”) werd verleend op basis van een door de gemeenteraad afgegeven verklaring van geen bedenkingen (“vvgb”), was aangevraagd door een stichting waarvan de burgemeester ten tijde van vergunningverlening voorzitter was. Om het vermoeden van belangenverstrengeling weg te nemen, betoogde het college in hoger beroep dat de burgemeester zich conform haar verklaring tijdig had onttrokken aan de beraadslaging en de besluitvorming over de omgevingsvergunning. Ook wees het college erop dat de vicevoorzitter het voorzitterschap van de raadsvergadering, waarin werd besloten over de vereiste vvgb, van de burgemeester had overgenomen. De Afdeling overweegt dat uit art. 2:4, eerste lid, Awb volgt dat het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid behoort te vervullen (eerste lid) en, ter naleving van deze norm, ervoor dient te waken dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen met een persoonlijk belang bij een besluit de besluitvorming beïnvloeden (tweede lid). Bij het begrip ‘persoonlijk belang’ gaat het blijkens de wetsgeschiedenis van art. 2:4 Awb (Kamerstukken II, 1988/89, 21 221, nr. 3) om ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen. Als aannemelijk is dat een dergelijk ‘persoonlijk belang’ de besluitvorming daadwerkelijk heeft beïnvloed, kan de bestuursrechter tot het oordeel komen dat het betreffende besluit is genomen in strijd met art. 2:4 Awb (vgl. de Afdelingsuitspraak van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1317). De Afdeling overweegt dat de verklaring van de burgemeester dat zij zich van alle beraadslaging en besluitvorming over de omgevingsvergunning heeft onttrokken niet is gestaafd met enig ander bewijs. De verwijzing naar het verloop van de raadsvergadering zegt volgens de Afdeling niets over de betrokkenheid van de burgemeester bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning in het college. Omdat de burgemeester het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning na deze raadsvergadering bovendien alsnog zelf heeft ondertekend, zonder dat de omgevingsvergunning eerst in een aparte collegevergadering is behandeld, is naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk dat de burgemeester invloed heeft gehad op de besluitvorming over de vergunning. In navolging van de rechtbank concludeert de Afdeling dat het besluit is genomen in strijd met art. 2:4 Awb.

Artikel delen