Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over een aan verzoekster opgelegde last onder dwangsom tot het verwijderen en verwijderd houden van een afzuiginstallatie met containers, hierna de afzuiginstallatie.

Met het bestreden besluit van 23 mei 2025 heeft het college aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd inhoudende het binnen zes weken verwijderen en verwijderd houden van de zonder omgevingsvergunning geïnstalleerde afzuiginstallatie op het perceel [perceel] in [plaats] , op straffe van een dwangsom van 15.000 euro ineens. Verzoekster is op dit perceel gevestigd met een houthandelsbedrijf.
Er is sprake van een overtreding omdat de afzuiginstallatie in strijd is met het Omgevingsplan Hollands Kroon (het Omgevingsplan). Ingevolge artikel 22.26 is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken. De afzuiginstallatie is niet vergunningvrij omdat het ruimtelijk deel vergunningplichtig is (artikel 5.1, tweede lid, sub a, van de Omgevingswet). De afzuiginstallatie is niet vrijgesteld van de vergunningplicht in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
De afzuiginstallatie is ook niet vrijgesteld van de vergunningplicht genoemd in artikel 22.27, onder a, van het Omgevingsplan, gelezen in samenhang met artikel 22.36, onder a, van het Omgevingsplan.
Ook heeft het college op basis van een advies van de Welstandscommissie geoordeeld dat de afzuiginstallatie is aan te merken als een welstandsexces.