Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Omgevingswetuitspraak Bbl: handhaving ontbreken gebruiksmelding i.v.m. brandveiligheid

In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 8 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5729 is de handhaving van de artikelen 6.7 en 6.8 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) aan de orde.

9 April 2025

Samenvatting

Samenvatting

De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat sinds de totstandkoming van de last onder bestuursdwang aan alle onderdelen van de last is voldaan behalve voor zover die ziet op het ontbreken van een juiste en volledige melding brandveilig gebruik, hetgeen een overtreding oplevert van de artikelen 6.7 en 6.8 van het Bbl. Niet gebleken is dat inmiddels op dat punt sprake is van concreet zicht op legalisatie. Uit de beoordeling van de op 24 november 2024 ingediende gebruiksmelding blijkt dat het opgegeven aantal personen voor de Metropoolzaal volgens de VRH hoger is dan toelaatbaar op basis van opvang en doorstroomcapaciteitsberekening. Ook ontbreekt nog een plattegrond met bepaalde gegevens over hang- en sluitwerk en plaatsaanduiding van de oriëntatieverlichting en ontbreekt de aard en plaats van het aspiratiesysteem in bepaalde ruimtes. Ter zitting is toegelicht dat de brandcompartimentering wat betreft de Metropoolzaal op de ingediende tekening niet overeenkomt met de werkelijke indeling en dat de Metropoolzaal te groot is om te voldoen aan de eisen voor brandcompartimentering. Deze problemen zijn ook met de laatste melding niet opgelost.

Ook overigens is naar voorlopig oordeel niet gebleken dat oplegging van de last onder bestuursdwang onevenredig is. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat van een exploitant mag worden verwacht dat pas tot exploitatie van een zalencentrum wordt overgegaan wanneer is voldaan aan alle eisen op het gebied van brandveiligheid. Verder mag worden verwacht dat de exploitant van het zalencentrum ook daarna uit eigen beweging blijft voldoen aan de actuele eisen van brandveiligheid. Het doen van een melding brandveilig gebruik is daar een belangrijk onderdeel van.

Met het bestreden besluit van 8 juli 2024 heeft het college verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd.

Ingevolge artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet (Ow) worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving zijnde bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruik en het in stand houden van bouwwerken. Deze regels staan in het Bbl.

Op grond van artikel 6.7, eerste lid, van het Bbl is het niet toegestaan een bouwwerk te gebruiken zonder gebruiksmelding. Uit artikel 6.7, eerste lid, Bbl volgt dat het verboden is een bouwwerk te gebruiken zonder dit ten minste vier weken voor het begin van het gebruik van het bouwwerk te melden.

Ingevolge artikel 6.8, eerste lid, van het Bbl wordt een gebruiksmelding ondertekend en bevat deze de in deze bepaling nader genoemde gegevens en bescheiden, waaronder een situatieschets van het bouwwerk.

In het bestreden besluit is overwogen dat het pand ten tijde van het bestreden besluit op 19 punten niet voldeed aan de eisen van het Bbl.

Gelet daarop was het college bevoegd handhavend op te treden en verzoekster de betreffende last onder bestuursdwang op te leggen.

Verzoekster betoogt dat het vasthouden aan de last onder bestuursdwang thans onevenredig is. Feitelijk zijn alle brandveiligheidsvoorzieningen inmiddels getroffen. Alleen het formele sluitstuk, zijnde de gebruiksmelding, ontbreekt nog. Deze is bovendien op 31 maart 2025 opnieuw ingediend. Het is haar niet duidelijk wat er niet juist was aan de voorgaande gebruiksmelding en haar behoort de kans gegeven te worden om eventuele onvolkomenheden te verhelpen zonder dat daar dergelijke vergaande consequenties aan verbonden worden zoals sluiting van de zalen.

Volgens het college zijn er geen bijzondere omstandigheden die maken dat handhavend optreden onevenredig is dan wel inmiddels is geworden. Er bestaat geen concreet zicht op legalisatie, omdat de in het Bbl opgenomen eisen ten aanzien van het brandveilig gebruik van bestaande bouwwerken minimumeisen zijn. Het Bbl kent geen ontheffingsmogelijkheden van de geconstateerde overtredingen.

Verder is in het bestreden besluit overwogen dat het college geen andere bijzondere omstandigheden bekend zijn op grond waarvan van handhaving moet worden afgezien. Het college heeft de belangen van verzoekster afgewogen tegen het algemeen belang en het belang van de gebruikers van de zalen. De belangen van verzoekster, die zijn gelegen in het (laten) verhuren en/of (laten) gebruiken van zalen voor evenementen en andere activiteiten, wegen volgens het college echter niet op tegen het algemeen belang om geldende regels te handhaven en het voorkomen van een (brand) gevaarlijke omgeving voor de gebruikers van zalen. Bovendien is verzoekster al gedurende enige tijd van de overtredingen op de hoogte. Dit heeft verzoekster er niet toe gebracht om de overtredingen te beëindigen of daarmee een noemenswaardige aanvang te maken.

De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat sinds de totstandkoming van de last onder bestuursdwang aan alle onderdelen van de last is voldaan behalve voor zover die ziet op het ontbreken van een juiste en volledige melding brandveilig gebruik, hetgeen een overtreding oplevert van de artikelen 6.7 en 6.8 van het Bbl. Niet gebleken is dat inmiddels op dat punt sprake is van concreet zicht op legalisatie. Uit de beoordeling van de op 24 november 2024 ingediende gebruiksmelding blijkt dat het opgegeven aantal personen voor de Metropoolzaal volgens de VRH hoger is dan toelaatbaar op basis van opvang en doorstroomcapaciteitsberekening. Ook ontbreekt nog een plattegrond met bepaalde gegevens over hang- en sluitwerk en plaatsaanduiding van de oriëntatieverlichting en ontbreekt de aard en plaats van het aspiratiesysteem in bepaalde ruimtes. Ter zitting is toegelicht dat de brandcompartimentering wat betreft de Metropoolzaal op de ingediende tekening niet overeenkomt met de werkelijke indeling en dat de Metropoolzaal te groot is om te voldoen aan de eisen voor brandcompartimentering. Deze problemen zijn ook met de laatste melding niet opgelost.

Ook overigens is naar voorlopig oordeel niet gebleken dat oplegging van de last onder bestuursdwang onevenredig is. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat van een exploitant mag worden verwacht dat pas tot exploitatie van een zalencentrum wordt overgegaan wanneer is voldaan aan alle eisen op het gebied van brandveiligheid. Verder mag worden verwacht dat de exploitant van het zalencentrum ook daarna uit eigen beweging blijft voldoen aan de actuele eisen van brandveiligheid. Het doen van een melding brandveilig gebruik is daar een belangrijk onderdeel van.

Voor zover verzoekster aanvoert dat de gestelde begunstigingstermijn onredelijk kort is, volgt de voorzieningenrechter dat niet. Aan het college komt beslisruimte toe bij het bepalen van de lengte van een begunstigingstermijn. Het is vaste rechtspraak dat de begunstigingstermijn moet zijn afgestemd op de duur die nodig is om de overtreding te beëindigen. Het uitgangspunt is dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen1. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster in het bestreden besluit is gelast om het gebruik van vijf zalen, waar de overtredingen geconstateerd zijn, te staken en gestaakt te houden. Niet valt in te zien dat het verzoekster onmogelijk was om daaraan te voldoen, zoals ook direct na 8 juli 2024 en opnieuw na 25 maart 2025 is gebleken. Het college heeft in dat kader mogen meewegen dat de overtredingen naar hun aard ernstig zijn en voor een acuut zeer onveilige situatie op het gebied van brandveiligheid zorgen en dat verzoekster al twee keer door middel van een last onder dwangsom met een begunstigingstermijn de gelegenheid was geboden om de geconstateerde overtredingen te beëindigen. Dat verzoekster van deze termijnen geen gebruik heeft gemaakt komt voor haar eigen rekening en risico.

Tussenconclusie

Het college heeft naar voorlopig oordeel de last onder bestuursdwang in redelijkheid kunnen opleggen op 8 juli 2024. Het bestreden besluit zal dan ook bij de heroverweging in bezwaar naar verwachting in stand kunnen blijven.

Gelet op de specifieke omstandigheden van het geval ziet de voorzieningenrechter echter aanleiding een belangenafweging te maken naar aanleiding van de huidige situatie. Daarbij is van belang dat verzoekster bijna alle gebreken heeft hersteld, bereid is haar gebruik van de zalen te beperken en bezig is het resterende gebrek te herstellen. Daarnaast zullen in dit geval niet alleen verzoekster, maar ook diverse derden ernstig worden getroffen door sluiting van alle zalen.

In de periode van 18 juli 2024 tot 25 maart 2025 zijn ontheffingen verleend van het verbod om het zalencentrum te gebruiken. Daarbij is in de laatste ontheffing van 28 januari 2025 een maximum gesteld aan het aantal personen per zaal. Ter zitting is door de VRH aangegeven dat op deze wijze sprake is van een toereikend veiligheidsniveau.

Vaststaat dat op 23 maart 2025 bijna twee keer zo veel mensen in de Metropoolzaal aanwezig waren dan op grond van de ontheffing van 28 januari 2025 was toegestaan en dat om deze reden de ontheffing is ingetrokken en voor de toekomst is geweigerd. Ter zitting is door verzoekster betoogd dat zij werd overvallen door de enorme toeloop van mensen en haar aantal beveiligers niet tijdig kon opschalen. Verder is ter zitting door de VRH toegelicht dat een belangrijk probleem met de meldingen brandveilig gebruik is dat juist de omvang van de Metropoolzaal van 2500 m² niet voldoet aan de eis van één brandcompartiment van maximaal 2000 m². Gebleken is dat dit niet met een andere indeling kan worden verholpen, maar dat er maatregelen mogelijk zijn om een gelijkwaardig beschermingsniveau te bewerkstelligen. Verzoekster heeft verklaard daarmee bezig te zijn, maar dat haar dit ongeveer twee maanden zal kosten. Zij is bereid het aantal aanwezigen per zaal te beperken tot de in de ontheffing van 28 januari 2025 genoemde aantallen en het type gebruik te beperken tot alleen bruiloften. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter geen concreet risico aanwezig dat het in de ontheffing van 28 januari 2025 gestelde maximum aantal bezoekers per zaal in de nabije toekomst zal worden overschreden. Ter voorlichting van partijen voegt de voorzieningenrechter hieraan toe dat, nu het gaat om het beëindigen van een overtreding de in het Bbl genoemde termijn van vier weken hier niet aan de orde is. Het college dient op de melding te beslissen en kan de daarvoor benodigde tijd niet aan verzoekster tegenwerpen. Verzoekster dient zich te realiseren dat het hier geen aanvraag betreft, maar het beëindigen van een overtreding, zodat zij ervoor zorg dient te dragen zelf alle benodigde deskundigheid in te schakelen en een volledige en correcte melding in te dienen.

Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter, alle belangen tegen elkaar afwegend, aanleiding om de voorlopige voorziening te treffen dat voor een periode van acht weken na de datum van deze uitspraak het zalencentrum mag worden geëxploiteerd. Daarbij dient verzoekster zich te houden aan de maximumaantallen voor aanwezigen per zaal zoals genoemd in de ontheffing van 28 januari 2025. Voorts dient het gebruik van de zalen te worden beperkt tot bruiloften.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening zoals vermeld onder overweging 12.3. Indien en zodra verzoekster zich niet houdt aan de aan de voorlopige voorziening verbonden voorwaarden, staat het het college vrij om de voorzieningenrechter om opheffing van de voorlopige voorziening te vragen.

Artikel delen